e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Merselo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huwelijksuitzet inbreng: ienbreng (Merselo) bruidsschat, inbreng in huwelijk III-2-2
iemand luidruchtig berispen kijven: kiēve (Merselo) kijven, met hoge stem verwijten maken III-1-4
ijs (alg.) ijs: ies (Merselo, ... ) ijs [DC 03 (1934)] III-4-4
ijsnagels ijsnagelen: īsnē̜gǝl (Merselo  [(enk -nāgǝl)]  ) Hoefnagels in verschillende lengtes, voorzien van beitel- of wigvormige kop, waarmee bij gladheid het hoefijzer wordt vastgezet. Zie ook afb. 234. De ijsnagel is slechts geschikt voor kortstondig gebruik. Bij langere periodes van gladheid wordt het hoefijzer voorzien van al dan niet uitneembare kalkoenen. Zie ook de toelichting bij dat lemma. Zie voor het woordtype ɛijsnagelɛ ook Limburgs Idioticon s.v. ijsnagel: "Bijzonder slach van nagels waar men de peerden meê scherp zet in den winter. Geh. Beringen."' [N 33, 367b; N 33, 371; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr.] II-11
ijspegel ijspeem: (verkleinwoord: iespeemke; meervoud: iespeme).  iespeem (Merselo), ijspin: (verkleinwoord: iespinneke; meervoud: iespinne). (dit is een variant van iespeem).  iespin (Merselo) ijskegel, ijspegel III-4-4
ijsvogel ijsvogeltje: iesvuggelke (Merselo), koningsvissertje: kunningsvisserke (Merselo) ijsvogel || ijsvogeltje III-4-1
ijzel, bevroren neerslag ijsregen: Note: begrip ijsregen: hijw. stofnaam (hijw. = hijwoord - zelfst. nw. te vervangen door het pers. vnw. "hij").  iesraegen (Merselo), ijzel: Note: begrip: hijw. stofnaam (hijw. = hijwoord - zelfst. nw. te vervangen door het pers. vnw. "hij").  iēzel (Merselo) ijsregen || ijzel III-4-4
ijzelen ijzelen: iezele (Merselo), iēzele (Merselo) ijzelen [SGV (1914)] || ijzelen, bevriezen van neerslag III-4-4
ijzerbalk van de hollandse molen ijzerbalk: izǝrbalk (Merselo) De horizontale balk waarin bij de Hollandse molen het boveneinde van de koning draait. Zie ook het lemma ɛijzerbalkɛ.' [N O, 51g; N O, 29d; A 42A, 17] II-3
ijzeren gaffel, oogstgaffel drietand: dritānt (Merselo), gavel: gāvǝl (Merselo), hooigavel: hø̜i̯gāvǝl (Merselo) Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.] I-3