32681 |
klemmateriaal |
klauw:
klǫu̯ (L209p Merselo)
|
Met allerlei materialen werden kouter, voorschaar en voorsteun van de ploeg op de ploegbalk vastgezet. Hierdoor bleven deze onderdelen verwisselbaar of verstelbaar. Welk materiaal men gebruikte, blijkt uit de opgaven. [N 11, 31.III.b; N 11A, 140b]
I-1
|
23215 |
klepel |
klepel:
klepel (L209p Merselo, ...
L209p Merselo)
|
De klepel van een klok [bengel?]. [N 96A (1989)] || klepel [SGV (1914)]
III-3-3
|
23462 |
klepklok |
kleine klok:
klēͅn kloͅk (L209p Merselo)
|
Hoe noemt men deze kleinste klok?. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23218 |
kleppen |
pimpen:
pimpe (L209p Merselo)
|
Vóór de kerkdienst de kleinste klok luiden met korte slagen, anders gezegd: korte slagen geven met de kleinste klok [trumpe, kleppe, pimpe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21371 |
kletsen [snateren] |
snateren:
snatere (L209p Merselo)
|
snateren [SGV (1914)]
III-3-1
|
21405 |
kletsen [zeveren] |
zeveren:
zêivere (L209p Merselo)
|
zeveren [SGV (1914)]
III-3-1
|
21408 |
kletsen [zwetsen] |
zwetsen:
Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.
zwĭtse (L209p Merselo)
|
zwetsen [SGV (1914)]
III-3-1
|
33997 |
kletsoor |
klatskoord:
klatskǭrt (L209p Merselo)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
21337 |
kletswijf |
klappei:
klappĕĕj (L209p Merselo)
|
klappei [SGV (1914)]
III-3-1
|
31703 |
kliefbijl |
kloofbeitel:
klȳǝf˱bęjtǝl (L209p Merselo)
|
In het algemeen een werktuig waarmee hout wordt gekliefd. De kliefbijl kan verschillende uitvoeringen hebben. Soms heeft ze de vorm van een soort mes met handvat en ze is dan ongeveer 30 cm lang. In andere gevallen bestaat ze uit een lang blad met haaks daarop een houten steel. Zie ook afb. 3. Bij beide uitvoeringen hoort een grote houten hamer waarmee tijdens het klieven op de bijl wordt geslagen. De kliefbijl wordt door de wagenmaker gebruikt om spaken uit boomstammen te klieven. Zie verder ook het lemma ɛkliefmesɛ in de paragraaf over de vaktaal van de kuiper.' [N 50, 15b; N 53, 84a; N 75, 133a-b; N 75, 133e; L 32, 46; monogr.]
II-12
|