23372 |
knielkussen |
kniekussen:
kneejkussen (L209p Merselo)
|
Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18874 |
kniezen |
kniezen:
knieze (L209p Merselo)
|
kniezen [SGV (1914)]
III-1-4
|
17920 |
knijpen |
knijpen:
kniepe (L209p Merselo, ...
L209p Merselo),
nijpen:
niepe (L209p Merselo)
|
knellen [SGV (1914)] || nijpen [SGV (1914)]
III-1-2
|
22363 |
knikker |
bikkel:
bikkel (L209p Merselo)
|
knikker [SGV (1914)]
III-3-2
|
22820 |
knikkertermen |
omp:
een oneven aantal knikker
omp (L209p Merselo),
zetten:
met een gelijk getal knikkers van beide zijden spelen
iemand zètte (L209p Merselo)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)]
III-3-2
|
17784 |
knipogen |
knipogen:
knipoougen (L209p Merselo),
knipoogjes geven:
knipögskes gêve (L209p Merselo)
|
knipogen [SGV (1914)]
III-1-1
|
20857 |
knoeien |
slabben:
slabbe (L209p Merselo, ...
L209p Merselo)
|
morsen [SGV (1914)] || slabben [SGV (1914)]
III-2-3
|
25080 |
knoeien, morsen, bevuilen |
slabben:
slabbe (L209p Merselo)
|
morsen [SGV (1914)]
III-4-4
|
19076 |
knoest |
kwast:
kwâst (L209p Merselo),
noest:
noest (L209p Merselo),
bijv. naamw. niet in gebruik
noest (L209p Merselo)
|
kwast ih hout, noest || kwast, noest || noest [SGV (1914)]
III-1-4, III-4-3
|
33236 |
knolraap, raap |
knollen:
knǫlǝ (L209p Merselo),
reuben:
rȳbǝ (L209p Merselo)
|
Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20]
I-5
|