33237 |
knolvoer, rapen (coll.) |
groen:
grȳn (L209p Merselo),
groenknollen:
grȳnknǫlǝ (L209p Merselo),
knolgroen:
knǫlgrȳn (L209p Merselo)
|
Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a]
I-5
|
18262 |
knoop |
knoop:
knoa.up (L209p Merselo),
knø͂ͅ.up (L209p Merselo),
knōwp (L209p Merselo)
|
knoop [SGV (1914)] || knoopen (mv.) [SGV (1914)] || Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.]
II-7, III-1-3
|
19350 |
knorrepot |
grompot:
grompot (L209p Merselo),
knaaierd:
knaojerd (L209p Merselo),
mopperkont:
mopperkoont (L209p Merselo)
|
brombeer, kankeraar etc. || knorrepot [SGV (1914)] || mopperaar
III-1-4
|
17880 |
knuppel, knots |
kluppel:
klippel (L209p Merselo),
kult:
kult (L209p Merselo)
|
knuppel [RND], [SGV (1914)]
III-1-2
|
34058 |
koe |
koe:
ku (L209p Merselo),
kuu̯ (L209p Merselo),
kuu̯ǝ (L209p Merselo),
kuǝ (L209p Merselo)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34183 |
koe die pas gekalfd heeft |
vaars:
vǫrs (L209p Merselo)
|
Voor een aantal varianten van vaars zou men kunnen denken aan een woord vers. Het wnt (xx-1, blz. 2125) vermeldt ''vers'' in de betekenis van "jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft" (wnt xviii, blz. 72). Het onderscheid tussen vers- en vaarsvarianten is niet altijd even duidelijk. Daarom is er gekozen voor één woordtype vaars.' [A 4, 16; L 20, 16]
I-11
|
34124 |
koe met hellend kruis |
hangkont:
háŋkōnt (L209p Merselo)
|
[N 3A, 145a; monogr.]
I-11
|
34213 |
koeherder |
koeherd:
kuwhart (L209p Merselo)
|
Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34102 |
koeienmaag |
pens:
pɛns (L209p Merselo)
|
Bedoeld is hier de koeienmaag in haar geheel. [N 3A, 120; A 9, 11]
I-11
|
32568 |
koekenhort, vlaaienhort |
koekhortje:
kūkhø̜rtjǝ (L209p Merselo)
|
Doorgaans van witte wissen gevlochten onderzetter, waarop vers gebakken vlaaien of pannenkoeken worden gelegd om af te koelen. [N 40, 97; N 40, 118; N 40, add.; L 1u, 100; L 1a-m; L 35, 107; monogr.]
II-12
|