21339 |
kostganger |
kostganger:
kōstgĕnger (L209p Merselo)
|
kostganger [SGV (1914)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kármenaaj (L209p Merselo),
kotelet:
kortelet (L209p Merselo),
zie kortelet
kòttelet (L209p Merselo)
|
carbonade met been || karbonade || kotelet
III-2-3
|
25168 |
koud, mistig en somber weer |
donker (weer):
donker wêr (L209p Merselo, ...
L209p Merselo),
moekachtig:
moekaechteg (L209p Merselo),
moekig:
moekeg (L209p Merselo),
moekweer:
moekwaer (L209p Merselo)
|
donker [~ weer] [SGV (1914)] || mistig, nevelig || weer [donker ~] [SGV (1914)]
III-4-4
|
25109 |
koude noordenwind, bijs |
koude wind:
ènne kalde wiend (L209p Merselo)
|
koude [een ~ wind] [SGV (1914)]
III-4-4
|
18195 |
kous: algemeen |
hoos:
hoos (L209p Merselo, ...
L209p Merselo),
kous:
kous (L209p Merselo),
sok:
zak (L209p Merselo)
|
Hoe noemt men de kous (de lange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || kous [SGV (1914)]
III-1-3
|
18179 |
kousenband |
kousenband:
kousebaand (L209p Merselo)
|
kousenband [N 07 (1961)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kǭltǝr (L209p Merselo)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
26087 |
kozijn |
deurgebont:
dø̄rgǝbōnt (L209p Merselo)
|
Houten of metalen raamwerk, bestaande uit twee stijlen met een boven- en onderdorpel, waarin een deur of raam wordt aangebracht. In Q 113 zijn kozijnen pas kort in gebruik. Voorheen paste men een constructie toe die 'blindraam' of 'rabat' werd genoemd. Daarbij werd in de massief gemetselde muur een opening gelaten waarin later het deur- of raamkozijn werd geplaatst. Het houtwerk van zo'n blindraam werd door middel van de pleisterlaag vastgezet. De kozijnen die tegenwoordig worden gebruikt, zijn dikker dan het kozijn dat bij de blindramen gebruikelijk was. Zij steken aan de binnen- en aan de buitenkant verder naar voren en worden vastgezet met behulp van kozijnankers, die tussen de voegen van de beide spouwmuren worden gemetseld. In verband met deze verankering in het metselwerk wordt het kozijn van tevoren geplaatst (Lochtman, pag. 42). Zie ook het lemma 'Muurraam'. [N 32, 10a-c; N 55, 6a-c; monogr.; div.]
II-9
|
34491 |
kraaien, gezegd van de haan |
kraaien:
krē̜i̯ǝ (L209p Merselo)
|
[N 19, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
17562 |
kraakbeen |
knoers/knors:
knoers (L209p Merselo)
|
kraakbeen [SGV (1914)]
III-1-1
|