34641 |
kruiwagenberrie |
berries:
bø̜ris (L209p Merselo)
|
Elke van de twee lange draagbomen. Aan de voorzijde zijn de twee berries verbonden met de as van het kruiwagenwiel. Aan de andere kant van de berries bevinden zich de handvaten. Bij de meeste kruiwagens kunnen op de berries zijwanden geplaatst worden, zodat de kruiwagen een bak heeft. Bij de bakkruiwagen zijn deze zijwanden vast, en bij de scheienkruiwagen komen ze niet voor. Onderaan de berries bevinden zich de poten van de kruiwagen. [N 18, 98c + 99 + add; N G, 53a; JG 1a; JG 1b; RND 129; monogr.]
I-13
|
24804 |
kruizemunt |
vlooiekruid:
men denkt dat het vlooien op afstand houdt.
vloeëjekruud (L209p Merselo)
|
kruizemunt
III-4-3
|
33179 |
kruk, aardappelpoter |
poter:
pø̄tǝr (L209p Merselo)
|
Het stuk gereedschap waarmee men de gaten in de grond prikt om er pootaardappelen in te doen. Oorspronkelijk is het een dikke stok met een dwarsgeplaatste kruk aan de bovenkant. Het nadeel van deze stok is dat de grond wordt aangedrukt, hetgeen de groei van de plant niet ten goede komt. Moderne pootstokken hebben onderaan een holle buis waardoor de grond wordt weggehaald. Aardappelen gedijen het best in rulle, losse grond om goed door te schieten en vrucht te kunnen zetten. Zie ook de toelichting in het lemma Aanaarden. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) aardappel het lemma Aardappel. [N 12, 13; JG 1b; monogr.; add. uit N 12, 12]
I-5
|
17749 |
krullen |
krullen:
krŭlle (L209p Merselo)
|
krullen [SGV (1914)]
III-1-1
|
18019 |
kuchen |
kruchen:
krochen (L209p Merselo)
|
kuchen [SGV (1914)]
III-1-2
|
34299 |
kudde volwassen varkens |
troep:
trop (L209p Merselo)
|
In dit lemma zijn de benamingen voor "kudde dieren" in het algemeen en "kudde varkens" in het bijzonder opgenomen. Zowel in de "Amsterdamse" als "Leuvense" vragenlijsten was gevraagd naar "kudde dieren". Dieren konden varkens, schapen, koeien, ganzen zijn. De antwoorden die betrekking hadden op specifiek "kudde schapen", "kudde ganzen" zijn bij het hoofdstuk schapen, ganzen ondergebracht. [N 76, 2; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; monogr.]
I-12
|
24199 |
kuifleeuwerik |
kuifjesleeuwerik:
kuufkeslèwerik (L209p Merselo),
kuifleeuwerik:
koeflèwerik (L209p Merselo),
kuūflewwerek (L209p Merselo)
|
Hoe heet de kuifleeuwerik? [DC 06 (1938)] || kuifleeuwerik
III-4-1
|
34475 |
kuiken |
kuiken:
kȳkǝ (L209p Merselo)
|
Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.]
I-12
|
32341 |
kuip |
kuip:
kyp (L209p Merselo)
|
In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.]
II-12
|
32247 |
kuipen |
kuipen:
kȳpǝ (L209p Merselo)
|
Houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigen. Om een vat samen te stellen worden eerst de duigen gemaakt. Daarvoor wordt een boomstam in stukken gezaagd, die vervolgens tot duigen gekliefd worden. Nadat de ruwe duigen met het snijmes en het haalmes hun voorlopige vorm hebben gekregen, worden ze op de schaafbank verder afgewerkt. Daarna begint het opzetten van het vat. De klaargemaakte duigen worden in een voorlopige metalen band geplaatst totdat er een volledige ring van duigen is ontstaan. Lager op het vat worden met behulp van de kuipershamer en de drijver nog twee voorlopige banden aangebracht, de buikbanden. Vervolgens wordt het vat in kokend water verwarmd of met behulp van een vuurtje verhit. Daardoor wordt het hout van de duigen buigzaam en kunnen ook aan de onderzijde van het vat de metalen banden worden aangebracht. Vaak wordt voor het bijeenbuigen van de duigen ook een kuipersvijs gebruikt. Na het afkoelen van het vat worden de rand en de binnenkant nog met verschillende werktuigen verder afgewerkt en maakt de kuiper de groeven waarin de bodems passen. Na het plaatsen van de bodems worden de voorlopige beslagbanden vervangen door de definitieve en krijgt het vat aan de buitenkant zijn laatste afwerkingen. [monogr.]
II-12
|