24422 |
meelworm, larve van de meeltor |
meel:
meel (L209p Merselo),
meelworm:
maelwörm (L209p Merselo)
|
meelworm
III-4-2
|
26061 |
meelzolder |
meelzolder:
męlzōldǝr (L209p Merselo)
|
De verdieping van de windmolen waar het meel wordt opgevangen. De meelzolder bevindt zich doorgaans onder de steenzolder. Het woordtype eerste zolder (l 265c) is van toepassing op de ɛmeelzolderɛ van een geïmporteerde Zaanse molen. Naast de steenzolder en de meelzolder is er in deze molen nog een derde zolder, namelijk die in de kop waar zich as en rondsel bevinden. Zie ook het lemma ɛgraanzolderɛ.' [N O, 27c; A 42A, 2; monogr.]
II-3
|
32759 |
meer dan een spade diep spitten |
twee schup diep (spaden):
twiǝ sxøp˱ dīp (L209p Merselo),
twee voren diep (spaden):
twiǝ vōrǝ dīp (L209p Merselo)
|
Om de ondergrond los te maken of naar boven te halen, moet men dieper spitten dan normaal. Men kan dan bij het graven van een voor op elke "bovenste" steek een diepere steek laten volgen, ofwel een gewone voor spitten om deze vervolgens dieper uit te steken. [N 11, 66; N 11A, 148c + d; N 27, 10a add.]
I-1
|
32781 |
meerdelige eg |
eegje:
ē̜xskǝ (L209p Merselo)
|
Bedoeld wordt een combinatie van twee of meer eggen van dezelfde soort en grootte, die - naast elkaar liggend en meestal onderling verbonden, met haken of korte kettingen aan een gemeenschappelijke trekbalk bevestigd zijn; zie afb. 62. Zulk een combinatie werd gewoonlijk door twee paarden getrokken. In de betrokken termen hieronder vertegenwoordigt het lid drie ook varianten van het type ''drij''. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men het lemma ''eg''. [N 11, 67 + 76; N 11A, 162a + b; N J, 10 add.; div.; monogr.]
I-2
|
20407 |
meerderjarig |
bekwaam:
bekwaom (L209p Merselo),
mondig:
mundeg (L209p Merselo),
mundig (L209p Merselo)
|
meerderjarig || mondig [SGV (1914)] || mondig; ouder dan 21 jaar
III-2-2
|
32635 |
meerscharige ploegen |
driescharige stoppelploeg:
drisxārǝgǝ [stoppelploeg] (L209p Merselo),
tweescharige stoppelploeg:
twīǝsxārǝgǝ [stoppelploeg] (L209p Merselo),
vierscharige stoppelploeg:
vīrsxārǝgǝ [stoppelploeg] (L209p Merselo),
zevenscharige ploeg:
zø̄vǝsxārǝgǝ [ploeg] (L209p Merselo)
|
Met een meerscharige ploeg wordt een ploeg bedoeld die uitgerust is met twee, drie of meer scharen en waarmee evenzovele voren tegelijk omgeploegd worden. Over het algemeen - en uit een aantal benamingen blijkt dat ook - gebruikt men deze ploeg voor het oppervlakkig ploegwerk met name voor het omploegen van een stoppelveld. Van de onderstaande woordtypen die met drie- beginnen, vertegenwoordigt het eerste lid tevens dialectvarianten van het type drij. [N 11, 30; N 11A , 75 a-c ; N J, 10; JG 2b-4, 1; monogr.]
I-1
|
32636 |
meerscharige wentelploegen |
tweescharige wentelploeg:
[tweescharige] [wentelploeg] (L209p Merselo)
|
Met de onderstaande termen wordt een wentelploeg bedoeld die voorzien is van een twee- of drievoudig stel wentelscharen, waardoor hij telkens twee resp. drie voren tegelijk ploegt. Met de hier vermelde meerscharige wentelploegen wordt - als het tenminste geen zwaar model voor achter de tractor betreft - meestal oppervlakkig ploegwerk verricht. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zij verwezen naar het vorige lemma en het lemma wentelploeg. Voor de woordtypen onder B. geldt wat in het vorige lemma over drie is opgemerkt. [N 11, 30 add.; N 11A, 73; monogr.]
I-1
|
23583 |
meerstemmige mis |
meerstemmige mis:
mierstemmige mis (L209p Merselo)
|
Een meerstemmige mis, muziekmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21273 |
meester |
meester:
mê.ister (L209p Merselo),
mɛ̄stər (L209p Merselo)
|
(school)meester [RND] || meester [SGV (1914)]
III-3-1
|
22452 |
meiboom |
meiboom:
męjbuǝm (L209p Merselo)
|
Versierde tak, kleine boom of vlag die op de nok van een onderdak gebracht huis wordt geplaatst. [N 88, 183; monogr.]
II-9
|