e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Merselo

Overzicht

Gevonden: 3435
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
beloken pasen beloken pasen: beloke Poasse (Merselo) beloken Paschen [SGV (1914)] III-3-3
bemesten mesten: mestǝ (Merselo) De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.] I-1
benamingen van de eg naar de trekkracht eenpaardsleg: īǝnpę ̞rts[eg] (Merselo) Voor het tweede deel van de onderstaande termen zie men het lemma ''eg''. [div.; monogr.] I-2
benamingen van de eg naar het aantal hoofdbalken vierbooms[eg]: vīrbø̜ms˱[eg] (Merselo), vijfbooms[eg]: vif˱bø̜ms˱[eg] (Merselo), zesbooms[eg]: zę ̞s˱bøms˱[eg] (Merselo) De driehoekige (houten) eg had gewoonlijk maar twee hoofdbalken die van voren (bij het aanspanningspunt) met elkaar verbonden waren en verder naar achteren door enkele scheien uiteen gehouden werden. De vierhoekige eg had soms drie, maar meestal vier tot zes hoofdbalken, al naar gelang de grootte. In de betrokken woordtypen hieronder vertegenwoordigt drie tevens dialectvarianten van het type drij. Varianten van de typen twee- t/m zesboomseg hebben in het lid booms soms het vocalisme (umlaut) van de plaatselijke meervoudsvorm van boom. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie de toelichting bij het lemma ''eg''. [N 11, 75; N 11A, C] I-2
benamingen van de ploeg naar de trekkracht osseploeg: ǫsǝ[ploeg] (Merselo), tractorploeg: traktǝr[ploeg] (Merselo) De door een koe of os getrokken ploeg was in L 163 aanvankelijk een voetploeg, later een karploeg; in L 192a was het een gewone ploeg, in L 192b een omganger, in L 246 en 292 een brabantse ploeg; de ploeg van een zgn. osse-, ezels- of koeboer had in L 290 van voren een wieltje en liep iets lichter dan de voetploeg. [N 11, 30; N 11A, 78 + 79 + 142; monogr.] I-1
benauwd en vochtig weer zoele dag: ènne zōēle dag (Merselo) zwoele [een ~ dag] [SGV (1914)] III-4-4
benedenstuk van de boom konteinde: kōnt˱ē̜nt (Merselo) Zie ook afb. 1a. [N 50, 7a; N 75, 86c; monogr.] II-12
benieuwen s nieuws zijn: ’s neejs (Merselo) benieuwd, nieuwsgierig III-1-4
bepaalde hoeveelheid bonk: boonk (Merselo), kwak: (verkleinwoord: kwekske; meervoud: kwek).  kwák (Merselo), smoek (geld): (erfwoord - geërfd van onze grondtaal, het Nederrijns).  smoek (Merselo), (verkleinwoord: smuukske; meervoud: smuuk).  smoek (Merselo) bepaalde hoeveelheid || bepaalde hoeveelheid (geld) III-4-4
beredderen beredderen: beriddere (Merselo) beredderen [SGV (1914)] III-1-4