22316 |
onnozele-kinderendag |
onnozele-kinderen:
onnūūz[el} kinder (L209p Merselo)
|
Onnozole kinderen [allerkindere]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
22849 |
onpaar |
omp:
omp (L209p Merselo)
|
onpaar [SGV (1914)]
III-3-2
|
20922 |
onrijp |
groen:
gruun oft ête (L209p Merselo)
|
fruit [onrijp ~ eten] [SGV (1914)]
III-2-3
|
33535 |
onrijp, onvolgroeid |
groen:
gruun (L209p Merselo),
gruūn (L209p Merselo),
noodrijp:
vruchten die de schijn wekken dat ze rijp aijn, maar die wegens droog en warm weer afgevallen zijn
noeëdriep (L209p Merselo)
|
noodrijp || onrijp [SGV (1914)] || onrijp, groen
I-7
|
19278 |
onrustig |
onrustig:
ònräösteg (L209p Merselo)
|
onrustig
III-1-4
|
25175 |
onstuimige lucht |
regenlucht:
raegenlòcht (L209p Merselo),
schuwe lucht:
(zijwoordelijke uitdrukking).
schòw lòcht (L209p Merselo)
|
onheilspellende lucht || regenlucht
III-4-4
|
20581 |
ontbijt |
eerste koffie, de -:
urste koffie (L209p Merselo),
koffiedrinken, het -:
koffiedrènke (L209p Merselo)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 6 à 7 uur [ZND 18G (1935)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 7 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
20814 |
ontbijtkoek, peperkoek |
peperkoek:
paeperkoēk (L209p Merselo),
Das paeperko‰k: uitroep wanneer een bouwsel en o.a. stenen van te zachte kwaliteit zijn r iengaon as paeperko‰k: gretig aftrek vinden
paeperkoēk (L209p Merselo)
|
ontbijtkoek || peperkoek
III-2-3
|
33711 |
ontginnen |
wilde grond bouwen:
weldǝ grōnt bǫu̯ǝ (L209p Merselo)
|
Het in cultuur brengen van woeste grond. [N 27, 5; N 11a, 112; monogr.]
I-8
|
32638 |
ontginningsploeg |
heiploeg:
hęi̯[ploeg] (L209p Merselo)
|
De ploeg die men gebruikt voor het in cultuur brengen van woeste grond, zoals bos, heide, enz. Het ontginningswerk werd verricht met de ploeg in L 159a, 320a, 360, P 48, 51, 107a, 108, 175, 178, 222, Q 11, 28, 77, 94b, 162, 156, 170. Blijkbaar was dat geen aparte, maar de gewone, vanouds "ploeg" geheten, enkele ploeg, die men op dit werk kon inrichten. Voor het in cultuur brengen van bos- en heidegrond gebruikte men: de brabander in L 290a, 321a, P 44, 48, 49, Q 39 of brabantse ploeg in L 331; in L 248 een zware brabantse ploeg (vroeger) en de Melotteploeg (later); de enkele ploeg in Q 7, 80; de aanschietploeg in Q 80; de dobbele ploeg in Q 80; de franse ploeg in Q 79a, 80; de wentelploeg in K 358, L 372a; een (oude) Sack''s of Sack''s(e)ploeg in L 163, 165 of Sack''sische ploeg in L 246 en in Q 22 de tweevoorder. Aan het ontginningswerk kwam in Q 14 de cultivator te pas, in Q 22 en 247 de extirpator, in P 45 de rus en in Q 180 de frees. [N 11, 30 + 32c add.; N 11A, 81; N 27, 15]
I-1
|