18858 |
ontzien |
ontzien:
òntziēn (L209p Merselo)
|
ontzien
III-1-4
|
33544 |
onvolgroeide vrucht |
krot:
krot (L209p Merselo)
|
vrucht, klein en misvormd
I-7
|
34151 |
onvruchtbare koe |
guste koe:
gøstǝ ku (L209p Merselo)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
25119 |
onweersbui |
donderschoer:
dònderschoeër (L209p Merselo),
hommelschoer:
(dit is een synoniem voor ònwaersbuuj - zie ook blz. 392).
hòmmelschoēr (L209p Merselo),
(dit is een variant van dònderschoeër).
hòmmelschoeër (L209p Merselo),
onweersbui:
ònwaersbuuj (L209p Merselo),
schoer:
schōēr (L209p Merselo, ...
L209p Merselo)
|
donderbui [SGV (1914)] || donderbui, onweersbui || onweersbui [SGV (1914)]
III-4-4
|
25176 |
onweerx |
onweer:
ŏnwêr (L209p Merselo),
(zie ook blz. 395; jonger Venrays!).
ònwaer (L209p Merselo),
Opm. dit is oud Venrays! (zie ook blz. 395).
oonwaer (L209p Merselo)
|
donderbui [SGV (1914)] || onweer
III-4-4
|
23647 |
onzevader |
onzevader:
onze vader (L209p Merselo, ...
L209p Merselo),
paternoster:
pater noster (L209p Merselo)
|
Het door de priester gezongen Pater Noster, het Onze Vader. [N 96B (1989)] || Het gebed "Onze Vader", "Pater noster"[Vadder-óns, Vadder-ónzer, noster]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23720 |
onzevaderkralen |
dikke kralen:
dikke kralle (L209p Merselo)
|
De Onze-Vaderkralen (6 stuks). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17592 |
oog |
oog:
oeweg (L209p Merselo),
oeəg (L209p Merselo),
ooug (L209p Merselo),
u.əgə (L209p Merselo)
|
ogen [RND] || oog [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
33935 |
oogkleppen |
oogkleppen:
ōǝxklɛpǝ (L209p Merselo)
|
Nagenoeg vierkante leren kleppen die ter hoogte van de ogen aan het hoofdstel vastgemaakt zijn. De oogkleppen dwingen het paard altijd voor zich uit te kijken, en voorkomen zo dat het naast zich iets zou bemerken dat het doet schrikken. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 28; monogr.]
I-10
|
33023 |
oogst -opbrengst |
bouw:
[bouw] (L209p Merselo),
schot:
sxǫt (L209p Merselo)
|
Oogst in de betekenis van "een goede oogst" of "de oogst staat er goed voor"; het tweede deel van deze laatste uitdrukking is ondergebracht in het volgende lemma. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen [oogst], [bouw] en [bouwt], zie het lemma ''oogst -werkzaamheden'' (4.1.2); de in dit lemma gedocumenteerde varianten van oogst komen daar ofwel in het geheel niet voor, ofwel (soms) als een wezenlijk andere variant. [N 15, 11; L 5, 29; L 39, 39; S 27; monogr.; add. uit N 15, 10 en12]
I-4
|