20229 |
ouders |
oudelui:
âldeluuj (L209p Merselo),
ouderpaar:
âlderpaar (L209p Merselo),
ouders:
aalders (L209p Merselo),
alders (L209p Merselo, ...
L209p Merselo),
elder (L209p Merselo),
elders (L209p Merselo, ...
L209p Merselo,
L209p Merselo),
âlders (L209p Merselo)
|
ouder (= vader, moeder) || ouderpaar || ouders [SGV (1914)] || ouders; Komt dit woord in het dialect wel voor? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18189 |
ouderwets |
ouderwets:
alderwèts (L209p Merselo)
|
ouderwets [SGV (1914)]
III-1-3
|
25608 |
ovenpaal |
inschieter:
ensxītǝr (L209p Merselo)
|
De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.]
II-1
|
18589 |
overall |
overall:
overall (L209p Merselo)
|
Uit één stuk vervaardigd werkpak dat de metselaar ter bescherming over zijn gewone kleding aantrekt. [N 30, 5c; monogr.]
II-9
|
32797 |
overdwars eggen |
in de breedte [eggen]:
in dǝ brɛ ̝tǝ (L209p Merselo),
in het dwars [eggen]:
in ǝt˱ dwárs (L209p Merselo)
|
Men egt een akker in de breedte om de ploegvoren te breken of om hem van onkruid te zuiveren. Meestal wordt de akker daarna ook nog eens in lengte geëgd. In de betrokken woordtypen hieronder verschijnen dwars, wars e.d. steeds met a als klinker, ook al beantwoordt aan de meeste dialectvarianten veeleer een type met e (dwers e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 84b; N 11A, 176d + 189d; monogr.]
I-2
|
19465 |
overgordijn |
gordijn:
Achter de gerdiene gaon: gaan slapen Schón gerdien hebbe, már gén lakes: zich beter voordoen dan men is
gerdien (L209p Merselo)
|
gordijn
III-2-1
|
20235 |
overgrootmoeder |
overgrootmoeder:
aovergrótmoēder (L209p Merselo),
aovergrötmoēder (L209p Merselo)
|
overgrootmoeder
III-2-2
|
20212 |
overgrootvader |
overgrootvader:
aovergrótvader (L209p Merselo),
aovergrötvader (L209p Merselo)
|
overgrootvader
III-2-2
|
32799 |
overhoeks eggen |
schiks [eggen]:
sxeks (L209p Merselo)
|
Manier van eggen waarbij men met de eg schuin over de akker gaat. Men kan schuin in de lengterichting of schuin in de breedterichting eggen. Zie afb. 71. Nadat men een akker overhoeks geëgd heeft (om onkruid te bestrijden of om de grond gelijk te trekken), egt men hem gewoonlijk in de lengte af. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ¬¥eggen¬¥. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 84c; N 11A, 177c; div.; monogr.]
I-2
|
33512 |
overige erwten en bonen |
hauwtjes:
kleine erwt met best
haawke (L209p Merselo)
|
erwt, soort
I-7
|