21734 |
pezerik |
pezerik:
pēzǝrek (L209p Merselo),
zagenwetter:
zagenwetter (L209p Merselo)
|
De uitgesneden roede van het varken die gebruikt wordt om het zaagblad te smeren, bijvoorbeeld wanneer door nat hout gezaagd moet worden. Zie ook afb. 28. [N 50, 39b; N 53, 27; monogr.]
II-12
|
17991 |
pijn |
pijn:
pien (L209p Merselo, ...
L209p Merselo),
pin (L209p Merselo)
|
mijn voeten doen mij erg zeer [DC 03 (1934)] || pijn [RND]
III-1-2
|
20799 |
pijp |
doorroker:
pijp met een geglazuurde kop waarop langzaam door verwarming, een figuur of spreuk zichtbaar wordt
durroeëker (L209p Merselo),
neuswarmer:
neuswaermer (L209p Merselo),
pijp:
Smokte gaer n pi‰p Dén lummel kriegt nog n zwaor pi‰pte roeëke De laeste pi‰p gesmókt hebbe: doodgaan Ik zie vandaag gén pi‰p tebák werd: ik ben vandaag helemaal niet fit Nòw göt mij de pi‰p uut: Nu snap ik er niets meer van Zien pi‰p in de tés halde: zn beurt afwachten en dan zn kans grijpen
piēp (L209p Merselo),
tabakspijp:
tebákspiēp (L209p Merselo)
|
doorroker || pijp || pijp met gebogen korte steel || tabakspijp
III-2-3
|
19843 |
pijpenrek |
pijpenrekje:
piēperékske (L209p Merselo, ...
L209p Merselo)
|
pijpenrekje || wandplankje waarin pijpen kunnen hangen
III-2-1
|
20876 |
pijpensteel |
pijpensteel:
Net zó vet as enne pi‰pesteel zien: mager zijn
piēpesteel (L209p Merselo)
|
pijpesteel
III-2-3
|
24553 |
pijpenstrootje |
pijpenspier:
piēpespier (L209p Merselo),
smele:
gebruikt om pijpestelen schoon te maken
smeel (L209p Merselo)
|
buntgrashalm || smele, buntgrashalm
III-4-3
|
29954 |
pikhouweel |
pikhouweel:
pekhǫwēǝl (L209p Merselo)
|
Houwwerktuig met lange steel en twee armen. Een van de armen heeft een beitelvormig uiteinde, de andere loopt uit in een punt. Zie ook afb. 14c. [N 30, 19c; monogr.]
II-9
|
23376 |
pilaar |
pilaster:
pilaster (L209p Merselo)
|
Een pilaar, de pilaren [pielder(s), pilèèr(e)?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20811 |
pinda |
olienootje:
òllienutje (L209p Merselo)
|
pinda
III-2-3
|
26229 |
pineinde |
pineinde:
pen`ēnt (L209p Merselo)
|
Het achtereinde van de molenas in windmolens. Zie afb. 45, 46, 47 en 48. Zie ook het lemma ɛtapɛ. Het betreft daar het uiteinde van de molenboom in watermolens.' [N O, 10r; A 42A, 88]
II-3
|