23677 |
retraitehuis |
retraitehuis:
rətrēͅthy(3)̄s (L209p Merselo)
|
Een huis of inrichting waar retraites worden gehouden, retraitehuis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20633 |
reuzel, bladvet |
reuzel:
reuzel (L209p Merselo),
vlies:
uitgebakken levert dit de kaantjes op
vlies (L209p Merselo)
|
ongesmolten vet van de longkwabben van het varken || reuzel [SGV (1914)]
III-2-3
|
29929 |
richten |
richten:
rextǝ (L209p Merselo)
|
Het hoogste punt bereiken bij een in aanbouw zijnde woning. Er wordt dan een versierde tak, kleine boom of vlag op de nok van het bouwwerk geplaatst. De eigenaar tracteert de arbeiders op drank of, volgens de invullers uit L 216, L 386 en Q 95, op geld. Zie ook het lemma 'pannenbier'. [monogr.; N 88, 184 add.; div.]
II-9
|
32583 |
riek, mestriek |
mestriek:
[mest]rīk (L209p Merselo
[(vier)]
),
riek:
rīk (L209p Merselo),
viertand:
vīrtãnt (L209p Merselo)
|
Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.]
I-1
|
24512 |
riet |
riet:
riēt (L209p Merselo),
arundo
riēt (L209p Merselo),
rietpluim:
riētpluum (L209p Merselo)
|
riet [SGV (1914)] || rietpluim
III-4-3
|
30562 |
rij |
rijlat:
rējlat (L209p Merselo)
|
Recht gezaagde en geschaafde houten plank waarmee de metselaar en de stucadoor bij het bepleisteren van muren de overtollige specie afstrijkt. [monogr.; div.]
II-9
|
33075 |
rij hokken in het veld |
jaan/gaan:
gǭn (L209p Merselo)
|
De rij hokken die in het veld staat. Vergelijk de lemma''s ''graanzwad, rij gemaaide halmen'' (4.2.10) en ''rij schoven in het veld'' (4.6.12). In N 14, 130 is gevraagd aan te geven wat men gewoonlijk onder een "vim" verstaat, als het gaat om een bepaalde vaste hoeveelheid schoven; aanvullende informatie is ook verkregen uit A 25, 2 en 3 en uit Gwn 7, 6. Doorgaans verstaat men onder vim (als variant wordt vaak ''v[m'' opgegeven) een hoeveelheid van 120 schoven: 10 "hopen" van 12 schoven elk. Dat is het geval in L 214, 215, 244c, 245, 247, 248, 265, 267, 268, 269a, 270, 271, 290, 291, 292, 293, 294, 295, 296, 298, 300, 318b, 322, 325, 331 en 331b. In L 268 en 270 wordt ook opgegeven dat het soms om 12 hopen, dus om 144 schoven gaat. Een vim omvat 100 schoven in L 159a, 163, 163a, 164, 165, 210, 211, 250, 268, 282, 294, 326, 381a en in Q 113; terwijl in L 331 wordt opgegeven dat een vim daar ook 200 schoven telt. In L 425, 427 en 429 en in Q 97, 100 en 101 wordt opgegeven dat een vim hetzelfde aantal schoven als een hoop omvat: wisselend naar gelang het gewas en de kwaliteit ervan, kunnen dat 8, 10, 12 of 15 schoven zijn. Afwijkend van de bovenstaande opgaven zijn nog die van Q 117a (30 schoven) en van Q 193 (4 schoven). [N 15, 34]
I-4
|
32589 |
rij mesthoopjes |
tijl:
tīl (L209p Merselo)
|
Meestal wordt de mest op het land in hoopjes van de kar afgetrokken. Deze hoopjes vormen samen een aantal evenwijdige rijen. Van de benamingen voor een rij mesthoopjes zijn er enkele mogelijk (ook) van toepassing op een ononderbroken streep mest, zoals bedoeld met de termen aan het einde van het lemma. Voor het [... [N 11, 19; N 11A, 20c; N M, 11 add.; A 9, 31 add.; monogr.]
I-1
|
33067 |
rij schoven in het veld |
jaan/gaan:
gǭn (L209p Merselo)
|
Rij gebonden maar nog niet in stuiken bijeengezette schoven in het veld. Vergelijk vooral de lemma''s ''graanzwad, rij gemaaide halmen'' (4.2.10) en ''rij hokken in het veld'' (4.6.20). [N 15, 24; monogr.; add. uit JG 1b; A 23, 16]
I-4
|