23447 |
rochet |
superplie (<lat.):
superplie (L209p Merselo)
|
Het korte witte kleed over de misdienaarstoog [rochet, rökkele?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33478 |
rode aalbes |
rode miemeren:
roode
roj miemere (L209p Merselo)
|
aalbes [SGV (1914)]
I-7
|
33231 |
rode biet |
kroot:
krōt (L209p Merselo)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
33257 |
rode klaver |
rode klaver:
rōi̯ǝ [klaver] (L209p Merselo)
|
Trifolium pratense L. Een 15 tot 50 cm hoge plant met paarsrode of roze bloemhoofdjes, die van juni tot de herfst bloeien. Rode klaver wordt vooral als veevoeder geteeld. Rode klaver gedijt, overigens evenals witte klaver, het best "onder dekvrucht", d.w.z. dat het tegelijk met een winterkoren wordt gezaaid en dan pas opkomt wanneer die dekvrucht in de herfst is geoogst. In het volgende seizoen wordt de klaver dan geweid of enkele malen gemaaid. Rode klaver is wat "kieskeuriger" dan witte klaver, stelt hogere eisen aan de grond, maar schiet goed recht op en laat zich gemakkelijker maaien. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20655 |
rode kool |
rode kappes:
rojjekáppes (L209p Merselo),
rood moes:
roeëdmoes (L209p Merselo)
|
gekookte rodekool || Rode kool (als plant of gewas)
I-7, III-2-3
|
33487 |
rode renet, sterappel |
binnenrode:
sterappel
binnerojje (L209p Merselo)
|
appel, soort
I-7
|
26162 |
roedewiggen |
roedespieën/-spijen:
rujspijǝ (L209p Merselo)
|
De houten wiggen waarmee de roeden vooraan of opzij in de askop worden vastgezet. [N O, 3a; A 42A, 76]
II-3
|
24235 |
roek |
kraai:
krèj (L209p Merselo),
roek:
corvus frugilegus
roēk (L209p Merselo)
|
Hoe heet de roek? [DC 06 (1938)] || roek
III-4-1
|
34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
kwaak, kwaak, kwaak:
kwāk, kwāk, kwāk (L209p Merselo),
tuut, tuut:
tyt, tyt (L209p Merselo)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
tuut, tuut:
tyt, tyt (L209p Merselo),
tuut, tuut, tuut:
tȳt, tȳt, tȳt (L209p Merselo)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|