19070 |
schelden, schimpen |
schelden:
schêlle (L209p Merselo, ...
L209p Merselo),
schimpen:
schimpe (L209p Merselo)
|
schelden [SGV (1914)] || schimpen [SGV (1914)]
III-1-4
|
30021 |
schelpkalk |
schelpkalk:
sxęlǝpkalǝk (L209p Merselo)
|
Kalksoort die wordt verkregen door schelpen in kalkovens te branden. Schelpkalk wordt meestal in gebluste vorm op de bouwplaats aangeleverd. [N 30, 28a]
II-9
|
32251 |
scheluw |
winds:
wins (L209p Merselo)
|
Gezegd van een plank of duig die scheef is doordat deze gekliefd is uit gedraaid hout. Zie ook de toelichting bij het vorige lemma. [N E, 3; monogr.]
II-12
|
24897 |
schemeren |
schemeren:
schiemere (L209p Merselo),
Opm. dit is oud Venrays!
schieëmere (L209p Merselo)
|
schemeren
III-4-4
|
25023 |
schemering, valavond |
avondschemer:
aovendschiemer (L209p Merselo),
halfduister:
halfduuster (L209p Merselo),
schemer:
schiemer (L209p Merselo),
Opm. dit is oud Venrays!
schieëmer (L209p Merselo),
schemeravond:
schiemeraovend (L209p Merselo),
schemerduister:
schiemerduuster (L209p Merselo)
|
avondschemering, valavond || schemer, halfduister || schemeravond
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
schenkel:
schaenkel (L209p Merselo),
schènkel (L209p Merselo)
|
schenkel [SGV (1914)]
III-2-3
|
19564 |
schenkkan |
karaf:
keráf (L209p Merselo)
|
karaf
III-2-1
|
32794 |
scherp eggen |
vooruit [eggen]:
vø̄r`yt (L209p Merselo)
|
Werken met een eg die "scherp" is aangespannen. De tanden van de eg staan dan schuin naar voren gericht en gaan dientengevolge diep door de grond heen. Zie afb. 69. De termen zijn primair van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In streken waar men gezien de grondsoort met één egtype kon volstaan en bij de bestrijding van onkruid uitsluitend of voornamelijk scherp egde, kan voor "scherp eggen" en "onkruid uiteggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest). Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten, zien men de toelichting bij het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b add.; N 11A, 173a; N P, 15a; monogr.]
I-2
|
27015 |
scherp zetten |
scherp zetten:
sxɛ̄rǝp ˲ze̜tǝ (L209p Merselo)
|
Een paard van winterbeslag voorzien. Onder het hoefijzer worden dan al dan niet verwisselbare kalkoenen aangebracht en onder de voorzijde wordt een metalen plaatje bevestigd, de stoot. Zie ook de lemmata ɛijsnagelsɛ, ɛstootɛ enɛkalkoenen, krammenɛ.' [JG 1a; JG 1b; N 100, 17, add.; monogr.]
II-11
|
26397 |
scheut |
kiem:
kim (L209p Merselo),
kijn:
kin (L209p Merselo),
scheut:
sxø̄t (L209p Merselo)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|