23602 |
sprenkelen met de wijwaterkwast |
zegenen:
zegene (L209p Merselo)
|
Met de wijwaterskwast sprenkelend door de kerk gaan, de besprenkeling met wijwater aan het begin van de hoogmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24382 |
sprinkhaan |
koolspringer:
koŏlspringer (L209p Merselo),
sprinkhaan:
sprenkhaan (L209p Merselo),
sprinkhaan (L209p Merselo),
sprinkhannek:
sprinkhánnek (L209p Merselo)
|
sprinkhaan [DC 07 (1939)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
17591 |
sproeten |
sproetelen:
sproetele (L209p Merselo)
|
sproet(en) [SGV (1914)]
III-1-1
|
17915 |
sprokkelen |
sprokkelen:
sprokkele (L209p Merselo)
|
sprokkelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
sprute (L209p Merselo),
spruut (L209p Merselo, ...
L209p Merselo)
|
spruit || spruiten [SGV (1914)] || spruitkool
I-7
|
18066 |
spruw |
spruw:
spruw (L209p Merselo)
|
spruw [SGV (1914)]
III-1-2
|
17910 |
spuiten |
spuiten:
spuite (L209p Merselo)
|
spuiten [SGV (1914)]
III-4-4
|
19428 |
spuwbakje, kwispedoor |
spijbak:
kwispedoor
speejbak (L209p Merselo)
|
spuwbak
III-2-1
|
33515 |
staakbonen |
rijzererwten:
riēsér(n)t (L209p Merselo),
staakbonen:
staakboeën (L209p Merselo)
|
klimerwt || staakboon
I-7
|
26295 |
staakijzer van de windmolen |
staakijzer:
stākīzǝr (L209p Merselo
[(van ijzer)]
)
|
De rechtstaande spil in de windmolen waaraan aan de bovenzijde het rondsel of de bonkelaar is bevestigd en aan de onderzijde de klauw die in de rijn van de loper past. Zie ook afb. 64.29 en 59. Achter de plaatscode is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer was vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de watermolenɛ.' [N O, 14i; N O, 14o; A 42A, 14; A 42A, 15; Sche 43; A 42A, 22]
II-3
|