e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Merselo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stop, zekering stop: Ge mót ennen neeje stop ien de zekeringskâs draeje  stop (Merselo) zekering III-2-1
stopcontact aansluitdoos: ánsluutdoeës (Merselo), stekkerdoos: stekkerdoeës (Merselo) doos, waarin men een stekker kan aansluiten/steken || stopcontact III-2-1
stoppeleinde van de schoof vot: vǫt (Merselo) De onderkant van de schoof, daar waar de halmen afgesneden zijn. Zie afbeelding 7. [N 15, 21a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
stoppelland stoppelland: stǫpǝlant (Merselo) Het akkerland waarop stoppels staan; zie het vorige lemma ''stoppels'' (5.2.8). Voor de fonetische documentatie van het woord stoppelen, zie ook het lemma ''stoppels'' (5.2.8). [N 15, 51; add. uit N 6, 7; monogr.] I-4
stoppelland ploegen de stoppel losmaken: dǝ stǫpǝl Iǫsmãkǝ (Merselo), stoppelen: stǫpǝlǝ (Merselo) Na de oogst van een graangewas werkt men het stoppelland oppervlakkig om in voren van 5 √§ 10 cm diep. De wortels van de graanplanten worden daarbij losgeploegd en een weinig omgekeerd, zodat ze kunnen uitdrogen, om daarna te worden afge√´gd. Vroeger bewerkte men een stoppelakker met een enkele (eenscharige) ploeg met een "wijd" gezet riester, maar zonder voorschaar en kouter. Later verrichtte men dit werk met een meerscharige ploeg, met de cultivator of met de schijveneg. Van de opgesomde termen zijn er sommige toepasselijk op ondiep ploegen in het algemeen of op een bepaalde methode van ondiep ploegen. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zie men de lemmata ploegen, ondiep, ondiep ploegen en braakland bewerken. [N 11, 43; N 11A, 109b; JG 1c + 2c; JG 1b add.; A 27, 24b, add.; Lu 5, 24b add.; monogr.] I-1
stoppelploeg stoppelploeg: stǫpǝl[ploeg] (Merselo  [(tweescharig of meerscharig)]  ) In dit lemma zijn alleen die benamingen voor de eenscharige voet- of radploeg en voor meerscharige kar- of wielploegen opgenomen, die er op wijzen, dat de betreffende ploeg vooral werd gebruikt om een stoppelveld e.d. oppervlakkig om of los te ploegen. Voor ploegbenamingen waarin het aantǝl scharen tot uitdrukking komt, zie men het lemma meerschalige ploegen. Ondiep ploegwerk werd in L 270 verricht met de brabander (voetploeg); in L 332 bediende men zich bij het "doorsteken" van de brabantse (voet)ploeg; stoppels ploegen werd in Q 95 gedaan met de steltploeg; om te "belken" gebruikte men in Q 103 de wentelploeg of de brabantse ploeg; "stropen" deed men in Q 200, 247, 247a met de pant√Æ. [N 11, 30 + 32c add.; N 11A, 75; N J, 10 add.; monogr.] I-1
stoppels stoppels: stǫpǝls (Merselo) De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.] I-4
stormx storm: (verkleinwoord: störmke; meervoud: störme).  störm (Merselo) noodweer, storm III-4-4
stoten stoten: stoouten (Merselo) stoten, stuiken [SGV (1914)] III-1-2
stoven gaar smoren: gare (Merselo), smoren: Lót zó iemes már ien zien aege vet gaar smoeëre  smoeëre (Merselo), stoven: stove (Merselo) gaar stoven || stoven (ww.) [SGV (1914)] || vlees met vet (in een gesloten pan) gaar stoven III-2-3