26263 |
vangtouw |
vangtouw:
vangtouw (L209p Merselo)
|
Het touw aan de vangstok, waarmee men vanaf de grond of de stelling de vang kan bedienen. Zie ook afb. 51.9. [N O, 12q; N O, 12t; A 42A, 85; monogr.]
II-3
|
24518 |
varen (alg.) |
varen:
vare (L209p Merselo)
|
varen (plant)
III-4-3
|
34297 |
varken |
varken:
vē̜.rkǝ (L209p Merselo),
vɛ̄rkǝ (L209p Merselo)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
34317 |
varken van drie tot vijf maanden |
mestvarken:
mē̜stvē̜rkǝ (L209p Merselo)
|
Een halfvet varken van 50 tot 80 kg. Volgens het WNT (III, 1 p. 1460) is een broeiling een "speenvarken", eigenlijk een "varken geschikt om te broeien". Het gaat hier dus om een varken dat zo goed als slachtklaar is. [N 76, 3d; JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 19, 8; L 37, 49f; N 19, 4a; A 4, 4b; monogr.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34363 |
varkens mesten |
mesten:
mē̜stǝ (L209p Merselo)
|
Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
34322 |
varkensblaas |
blaas:
blǭs (L209p Merselo)
|
In dit lemma zijn alleen monografische gegevens verwerkt. Zie ook het lemma ''blaas van een geslacht varken'' in wld II.1 (huisslachter, bakker), blz. 41. [huisslachter, bakker]
I-12
|
33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkenshok:
vē̜ ̞rǝkǝshǫk (L209p Merselo),
varkenshokken:
vē̜ ̞rǝkǝshǫkǝ (L209p Merselo),
varkenskooi:
vē̜ ̞rǝkǝskø̜i̯ (L209p Merselo)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
33393 |
varkenstrog |
varkensbak:
vɛrkǝs˱bak (L209p Merselo)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
20646 |
varkensvet |
smout:
smalt (L209p Merselo),
smâlt (L209p Merselo, ...
L209p Merselo),
wit vet:
witvet (L209p Merselo, ...
L209p Merselo)
|
reuzel || smout [SGV (1914)] || varkensvet || wit varkensvet
III-2-3
|
34272 |
vaste uitwerpselen |
schaapskeutels:
sxǭpskø̄tǝls (L209p Merselo),
schapenkeutels:
sxǫpǝkø̄tǝls (L209p Merselo),
stront:
stront (L209p Merselo),
varkensmest:
vɛrkǝsmest (L209p Merselo)
|
[N 76, 35; A 9, 24d]In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.]
I-11, I-12
|