24497 |
verwelken |
versladderen:
versladdere (L209p Merselo)
|
verwelken, verflenzen
III-4-3
|
20304 |
verwend kindje |
moederskindje:
moēderskiendje (L209p Merselo)
|
verwend kind
III-2-2
|
19189 |
verwonderd staan (verwonderen) |
verwonderen:
verwoondere (L209p Merselo)
|
verwonderen
III-1-4
|
30026 |
verzopen kalk |
verzopen:
verzopen (L209p Merselo)
|
Kalk waaraan tijdens het blussen teveel water is toegevoegd waardoor deze te sterk afkoelt. [N 30, 34; monogr.]
II-9
|
30014 |
verzopen mortel |
verzopen:
vǝrzǭpǝ (L209p Merselo)
|
Mortel waar teveel water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.]
II-9
|
23312 |
vespers |
vespers (<lat.):
vespers (L209p Merselo)
|
De op grote feesten gehouden namiddagdienst waarin door het koor psalmen worden gezongen: de vespers, de vesper. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18277 |
vest |
vest:
vèst (L209p Merselo)
|
vest (kleedingstuk) [SGV (1914)]
III-1-3
|
19766 |
vetkaars |
vetkaars:
vetkérs (L209p Merselo)
|
vetkaars
III-2-1
|
33756 |
veulen |
veulen:
vø̄lǝ (L209p Merselo)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
22832 |
vieren |
vieren:
gəvî:rt (L209p Merselo)
|
gevierd [RND]
III-3-2
|