19702 |
vloertegel |
plavuis:
gebakken vloertegel
plevuūs (L209p Merselo)
|
plavuis
III-2-1
|
19277 |
vlug |
gauw:
gaauw (L209p Merselo),
pront:
proont (L209p Merselo)
|
haastig [SGV (1914)] || pront, vlot, betrouwbaar, secuur
III-1-4
|
18217 |
vod |
tod:
WNT: tod (I), 1) Waardeloze, veelal gescheurde en smerige lap, lor, lomp, vod.
tod (L209p Merselo),
todde (L209p Merselo)
|
vod [SGV (1914)] || vodden [SGV (1914)]
III-1-3
|
21396 |
voddenkoopman |
toddenkerel:
toddekĕl (L209p Merselo),
toddenkramer:
toddekrèmmer (L209p Merselo)
|
voddenkoopman [SGV (1914)]
III-3-1
|
33229 |
voederbieten |
mangelen:
maŋǝlǝ (L209p Merselo),
reuben:
rø̄bǝ (L209p Merselo),
rode mangelen:
rǫi̯ maŋǝlǝ (L209p Merselo)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|
33268 |
voederwikke |
wikke(n):
wekǝ (L209p Merselo)
|
Vicia sativa L. subsp. sativa. Een tot 1 meter hoge klimmende plant met en vrij stevige stengel, veervormige blaadjes, rood- blauwpaarse lipvormige bloemen en boonachtige vruchtjes. De plant bloeit van mei tot juli en wordt vooral op zandgronden als voedergewas geteeld. Vergelijk ook het lemma Vogelwikke [N Q, 1a; N 11A, 29d; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N P, 23 en 24]
I-5
|
20483 |
voedsel |
burgerskost:
gewone stevige kost
börgeskaos(t) (L209p Merselo),
eet, de -:
aet (d⁄n) (L209p Merselo),
Dn aet heb ik verreg: het eten heb ik klaar Nó dn aet kòm ik: na het eten kom ik Iemes òp dn aet hebbe: een gast aan tafel hebben Van dn aet áfzien: geen eetlust meer hebben
aet (d⁄n) (L209p Merselo),
eten:
hetw. stofn.
aete (L209p Merselo),
hetw. stofn. Dit aete kunde meense vuurzette die òpaet kòmme: Opm: ww als znw.
aete (L209p Merselo),
etens:
Hedde aetes bij òw
aetes (L209p Merselo),
etenswaar:
aeteswaar (L209p Merselo),
kost:
kaos(t) (L209p Merselo),
De kaost kriëge örges ien de kaost zien Das käösje vur fikkie: dat is spekkie voor zijn bekkie Zien käösje gekaocht hebbe: een goed betaalde vaste baan
kaos(t) (L209p Merselo)
|
burgerkost || eten || etenswaar || het eten || het voedsel || kost || voedsel
III-2-3
|
30158 |
voeger |
voeger:
vugǝr (L209p Merselo)
|
De arbeider die op de bouwplaats de voegwerkzaamheden verricht. [N 30, 3b; monogr.]
II-9
|
30168 |
voegkrabber |
voegkrabber:
vuxkrabǝr (L209p Merselo)
|
IJzeren haak met handvat waarmee voegen worden uitgekrabd. Zie ook afb. 49b. Van Houcke (pag. 423) merkt over de 'voegkrabber' op: ø̄Dient om de voegen open te maken opdat het voegwerk deugdelijk zij, doordien de mortel dieper in de openstaande voeg kan gestreken worden.ø̄ Voegwerk verwijderen met behulp van het voegijzer werd in P 176 'uitkitsen' ('ātkitsǝ') genoemd. [N 30, 8e]
II-9
|
30163 |
voegmortel |
voegspecie:
vuxspēsi (L209p Merselo)
|
De mortel die wordt gebruikt bij het voegen van metselwerk. Voor voegwerk aan gevelmuren wordt doorgaans een zo schraal mogelijke specie gebruikt. Te vette voegspecie heeft tot gevolg dat deze na het drogen sterk gaat krimpen waardoor, vooral bij vorst, de voeg zal uitvallen. Om voegspecie te maken gebruikte men in P 176 'voegzavel' ('vuxzǭvǝl') of 'molzavel' ('mǫlzǭvǝl'), zand uit Mol. [N 30, 38e; monogr.; div.]
II-9
|