19633 |
dampen |
dampen:
daampe (L209p Merselo),
dámpe (L209p Merselo),
fompen:
foompe (L209p Merselo),
smoken:
smoeëke (L209p Merselo),
zwaaien:
De moeër stöt te zwaaje òp \'t fernuus: de waterketel staat te stomen op het fornuis
zwaaje (L209p Merselo)
|
dampen || intensief de pijp of sigaren roken || paffen || roken met dikke walm || wasemen
III-2-1, III-2-3
|
28402 |
dar |
dar:
dar (L209p Merselo),
dreen:
drɛn (L209p Merselo)
|
Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.]
II-6
|
17702 |
darm |
darm:
dèrm (L209p Merselo, ...
L209p Merselo)
|
darm [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
18250 |
das, sjaal |
das:
das (L209p Merselo)
|
das (doek) [SGV (1914)]
III-1-3
|
32570 |
de akker bewerken |
bewerken:
bǝwęrǝkǝ (L209p Merselo),
zaaiklaar maken:
zɛ̄ ̝i̯klǭr mākǝ (L209p Merselo)
|
Al het werk op de akker samen (bemesten, ploegen, eggen, rollen enz.) kan als één geheel gezien worden. Het werk op de akker staat dan in tegenstelling tot het werk op de boerderij. Het woord labeuren blijkt de volgende betekenisnuances te hebben: a. al het werk op de akker tot deze gereed is om bezaaid of beplant te worden, b. al het werk op de akker, het zaaien of planten inbegrepen, c. al het werk op de akker in het algemeen, soms met inbegrip van het oogsten. Vaak heeft het de bijbetekenis van zwaar werk verrichten. Opgaven van labeuren de zin van "het boerenbedrijf uitoefenen" of met "zwaar werk doen" als hoofdbetekenis zijn hier niet opgenomen. [N 5A, 95a add.; N 11A, 132 add.; N 11A, 143; JG 1a + 1b; L 37, 11c; monogr.]
I-1
|
23256 |
de avond luiden |
avond luiden:
t luujt aovend (L209p Merselo)
|
Het angelus luiden aan het begin van de avond [het luidt......?] [de koster luidt......?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
32820 |
de cultivator inzetten en uitzetten |
inzetten:
inzętǝ (L209p Merselo),
uitzetten:
yt˲zętǝ (L209p Merselo)
|
Als men begint te cultivateren laat men met de hefboom het raam van de cultivator zover zakken, dat de tanden op de gewenste diepte door de grond zullen gaan. Is het land geheel bewerkt, dan trekt men met diezelfde hef-boom het raam met de tanden weer op. De onderstaande termen hebben de cultivator c.q. de tanden daarvan tot object. [N 11A, 152c + d; monogr.]
I-2
|
20395 |
de echtelijke staat |
levensverbintenis:
laevesverbientenis (L209p Merselo),
levenszee:
laeveszieë (L209p Merselo),
trouw, de -:
trow (d’n -) (L209p Merselo, ...
L209p Merselo)
|
de echtelijke staat, het gehuwde leven [ieësjtand] || gehuwde staat || huwelijksleven || tijd dat men gehuwd is/was
III-2-2
|
32715 |
de eerste voor ploegen |
aanbouwen:
ánbǫu̯ǝ (L209p Merselo),
aanvoren:
ánvōrǝ (L209p Merselo)
|
Het ploegen van de eerste voor van een akker in het midden, als men bijeen gaat ploegen; aan de zijkant(en), als men uiteen of heen en weer gaat ploegen. Men ploegt de eerste voor gewoonlijk wat minder diep, om de vorming van een rug te voorkomen. Alleen bij het ploegen met een wentelbare of keerbare ploeg is er één eerste voor, in alle andere gevallen zijn er steeds twee eerste voren, nl. bij het uiteenploegen aan de zijkanten gelegen en bij het bijeenploegen tegen elkaar in het midden gelegen. Veel opgaven gelden daarom ook voor de twee eerste voren. De specifieke benamingen voor het ploegen van de eerste voor in het midden of aan de zijkant zijn onder B., resp. C. opgenomen; al de andere opgaven vindt men onder A. Door de zakelijke overeenkomst kunnen de benamingen soms ook toepasselijk zijn op bijeen- of uiteenploegen. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men de drie volgende lemmata. [N 11, 61; N 11A, 117c + 119b + 121b; JG 1a + 1b; A 33, 18c; monogr.]
I-1
|
32752 |
de eerste voor uitspitten |
de eerste voor uitspaden:
dǝ ø̜rstǝ vōr ytspāi̯ǝ (L209p Merselo)
|
Als men een klein, niet met de ploeg te bewerken stuk land, en vooral de moestuin met de spade gaat omwerken, spit men aan één der kanten de aanvangsvoor uit. De aarde daarvan wordt 1) ofwel op de kruiwagen naar het andere eind van het stuk land of de tuin vervoerd om daar als vulling van de laatste voor te dienen, 2) ofwel over het te spitten stuk verspreid. De aan het einde van het lemma vermelde termen drukken vooral het begin van het spitwerk uit. Voor sommige termen vergelijke men ook het lemma DE EERSTE VOOR PLOEGEN. voor het [...]-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma PLOEGVOOR. [A 33, 18 + 18a; N 11A, 148f; div.]
I-1
|