34273 |
de stal uitmesten |
uitmesten:
ytmestǝ (L209p Merselo)
|
De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.]
I-11
|
19640 |
de was blauwen |
(de) was blauwselen:
de wèsch blauwsele (L209p Merselo)
|
blauwen [de wasch ~ ] [SGV (1914)]
III-2-1
|
19716 |
de was doen |
schoebelen:
schroebele (L209p Merselo),
wassen:
wâsse (L209p Merselo)
|
met het wasgoed over het wasbord gaan || wassen
III-2-1
|
19785 |
de was invochten |
invochten:
ienvòchte (L209p Merselo),
sprenkelen:
e wes spraenkele òp de blaek
spraenkele (L209p Merselo)
|
druppelsgewijs bevochtigen bij het strijken van wasgoed || het vochtig maken van wasgoed alvorens dit te gaan strijken
III-2-1
|
19437 |
de was spoelen |
spoelen:
spule (L209p Merselo)
|
spoelen [SGV (1914)]
III-2-1
|
19643 |
de was stijfselen |
stijven:
stiēve (L209p Merselo, ...
L209p Merselo)
|
met stijfsel behandelen || opstijven
III-2-1
|
32702 |
de wintervoor ploegen |
opvoren:
op˲vōrǝ (L209p Merselo),
ruggen bouwen:
røgǝ bǫu̯ǝ (L209p Merselo),
wintervoren:
wentǝrvōrǝ (L209p Merselo)
|
Als een akker niet gezaaivoord hoefde te worden voor wintergraan, werd hij in het najaar in brede, ondiepe voren omgeploegd of op walletjes gelegd. De grond kon dan in de wintertijd goed "uitvriezen" en het regen- en sneeuwwater beter opnemen. Bij het ploegen van de wintervoor werd ook wel mest oppervlakkig in de grond gewerkt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma wintervoor. [N 11, 59a; N 11A, 110b + 113a + 137n; A 27, 24b; A33, 17; div.]
I-1
|
31777 |
de zaagtanden stellen |
tanden:
tãndǝ (L209p Merselo)
|
Een zaag gereedmaken om te kunnen zagen. Het stellen van de zaag gebeurt in drie fases. Allereerst worden de afgesleten zaagtanden met behulp van een stijkvijl weer even lang gemaakt. Vervolgens worden de zaagtanden door middel van een zaagzetter of zaagzettang afwisselend naar de ene en naar de andere kant weggebogen. Tot slot worden de zaagtanden nog bijgevijld met een zaagvijl. De in dit lemma opgenomen woorden benoemen de bewerking van het stellen als geheel. [N 53, 24c; monogr.]
II-12
|
34344 |
de zeug naar de beer brengen |
aanberen:
anbiǝrǝ (L209p Merselo)
|
De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
20808 |
deeg |
brooddeeg:
broeëddieëg (L209p Merselo),
deeg:
deeig (L209p Merselo),
gekneed mengsel dat gebakken gaat worden Dn dieëg ònderén zette Genne klaoren dieëg zien: Geen zuivere koffie/ verdacht zijn t Is allmól ko‰k van ieënen dieëg: Het is allemaal van dezelfde soort
dieëg (L209p Merselo),
mikkendeeg:
mikkendieëg (L209p Merselo),
weggendeeg:
weggendieëg (L209p Merselo)
|
brooddeeg || deeg [SGV (1914)]
III-2-3
|