23387 |
doopwater |
vontwater:
vintwater (L209p Merselo)
|
Het gewijde water in de doopvont, waarmee gedoopt wordt [vont-, vunt-, vintwater, doopwater, wijwater?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
25059 |
door elkaar, verward |
dooreen:
deurèn (L209p Merselo)
|
dooreen [SGV (1914)]
III-4-4
|
20860 |
doorbakken |
doorbakken:
durbákke (L209p Merselo)
|
doorbakken
III-2-3
|
23468 |
doordeweekse mis |
stille mis:
stil mis (L209p Merselo)
|
Een door-de-weekse mis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24477 |
doorn, stekel |
doorn (mv.):
døͅr (L209p Merselo),
doorns:
durs (L209p Merselo),
dŭrs (L209p Merselo, ...
L209p Merselo),
dörs (L209p Merselo)
|
doorn [SGV (1914)] || doorn, stekel || doornen [RND] || doorns [SGV (1914)]
III-4-3
|
23738 |
doornenkroon |
kroon van doorns:
de kroeen van durs (L209p Merselo)
|
De doornenkroon, een kroon van doornen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24619 |
doornstruik |
doornenstruik:
dŭrzestroek (L209p Merselo)
|
doornstruik [SGV (1914)]
III-4-3
|
33167 |
doorschieter |
doorgewassen struik:
dø̜rgǝwasǝ struk (L209p Merselo)
|
Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.]
I-5
|
30461 |
doorslag, drevel |
drijfnagel:
drīfnāgǝl (L209p Merselo),
drijver:
drīvǝr (L209p Merselo)
|
Stalen stift met aan de onderzijde een enigszins kegelvormig uiteinde, waarmee men de koppen van spijkers in het hout drijft. Zie ook afb. 94. Werken met de doorslag werd in Tongeren (Q 162) doppen (dø ̞pǝ) genoemd. Zie ook het gelijknamige lemma in Wld II.9, pag. 160. Het materiaal dat hieronder is opgenomen vormt een aanvulling daarop en is uitsluitend afkomstig uit monografische bronnen. [monogr.]
II-12
|
20398 |
dopeling |
dopeling:
duuëpeling (L209p Merselo)
|
dopeling
III-2-2
|