18116 |
eelt, eeltknobbel |
zwel:
zweel (L209p Merselo)
|
eelt, eeltknobbel [SGV (1914)]
III-1-2
|
33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
spat:
(mv)
spatǝ (L209p Merselo),
zweel:
zwēl (L209p Merselo)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|
23667 |
een aflaat verdienen |
aflaat verdienen:
aflaot verdiene (L209p Merselo)
|
Een aflaat verdienen/winnen/bekomen/halen/bidden [ne ablas verdeene?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20505 |
een borrel drinken |
proeven:
Dur te veul gepruËf verdwien t höj uut de ruËf: drank leidt tot armoede
gepruūf (L209p Merselo),
Wie âlt dreenkt, pruËft nie; wie noeët dreenkt, prót âlt
prūve (L209p Merselo),
tutteren:
Mienen oeëme haaj wer go‰d getutterd
tuttere (L209p Merselo),
wippen:
As klötje wipte hij enne goeje òp en àf vur speules, már nòw hij groeët is wipt hij ze liever aachteraover
wippe (L209p Merselo)
|
alcohol drinken || borrel drinken || drinken van borrels || het drinken van een borrel
III-2-3
|
20941 |
een boterham smeren |
een boterham smeren:
ən botəram smē̝ͅrə (L209p Merselo)
|
smeren [RND]
III-2-3
|
32600 |
een composthoop maken en omzetten |
omzetten:
ømzętǝ (L209p Merselo),
op een hoop zetten:
ǫp ǝnǝn hūǝp ˲zę ̞tǝ (L209p Merselo)
|
Bij het maken van een composthoop wordt het afval veelal vermengd met kalk of mergel en het geheel bedekt met aarde ter bevordering van een goede vertering. Ongeveer drie keer per jaar moet men de composthoop omzetten, om alles goed te vermengen en te laten verteren. [N 11A, 38c + d; monogr.]
I-1
|
30220 |
een dak beschieten |
beschieten:
bǝsxītǝ (L209p Merselo)
|
Een houten beschot op de gordingen aanbrengen. [N 54, 174b; monogr.]
II-9
|
34532 |
een ei |
ei:
ęi̯ (L209p Merselo),
tuutei:
tȳtei̯ (L209p Merselo)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
32747 |
een geerakker ploegen |
aangeren:
ángī(ǝ)rǝ (L209p Merselo),
geren:
gī(ǝ)rǝ (L209p Merselo),
uitgeren:
yt,gī(ǝ)rǝ (L209p Merselo)
|
Afhankelijk van de gebruikte ploeg en de gevolgde ploegwijze kan de geer van een trapeziumvormige akker op verschillende manieren worden geploegd. Wordt de akker met een wentel- of een keerploeg bewerkt, dan kan men a) met de geer beginnen en dan - schuin tegen de geervoren aan - de lange voren ploegen, of b) met de lange voren beginnen en op de overblijvende geer korter wordende voren ploegen, waarbij tenslotte - schuin op de geervoren - nog enige lange sluitvoren worden geploegd. Op een uiteen te ploegen geerakker ploegt men vanaf de zijkanten eerst de lange voren, totdat men de in midden uitgezette geer bereikt. Daar ploegt men dan korter wordende voren, die in het midden (waar men moest keren) worden aangevuld met een aantal lange sluitvoren. Wordt die geerakker het jaar daarop bijeengeploegd, dan ploegt men in het midden eerst het daar uitgezette geerstuk bijeen; daarop laat men dan de lange voren volgen. Als een trapeziumvormige akker geploegd kan worden in voren die in dezelfde richting lopen als de evenwijdige korte en lange zijde van het stuk, hoeft men geen geer te ploegen. Voor het([...)-gedeelte van sommige varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 64; N 11A, 126a + b + c + d; JG 1a + 1b; monogr.; A 33, 9 add.]
I-1
|
19855 |
een huis huren |
huren:
hy(3)̄rə (L209p Merselo)
|
huren [SGV (1914)]
III-2-1
|