e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mesch

Overzicht

Gevonden: 750

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de huid oprollen opvouwen: ǫpvawǝn (Mesch) Na het afhuiden wordt de runderhuid opgerold of opgevouwen. Van tevoren vouwt men de huid van de poten en de kop naar binnen. Soms zout men de huid om bederf te voorkomen. [N 28, 55] II-1
de kelder uitgraven (de) kelder uitschachten: kaldǝr ūtšaxtǝ (Mesch) De kelderruimte van het bouwwerk met behulp van de steekschop uitgraven. [N 30, 25b; monogr.] II-9
de poten spannen spannen: španǝ (Mesch) Bij het afhuiden van de billen en de borst brengt men de linkerpoten, evenals de rechterpoten, naar elkaar toe, waardoor de huid strak gaat staan, wat het afhuiden vergemakkelijkt. Sommige slachters binden de beide poten aan elkaar vast of houden ze met haken bijeen, zodat ze beide handen vrij hebben; andere trekken de ene poot in de richting van de andere en houden hem dan tijdens het afhuiden vast. [N 28, 53] II-1
dikke wollen sjaal wollen sjerp: wulle sjerp (Mesch) das, dikke wollen (winter)~ [N 23 (1964)] III-1-3
doden slachten: šlaxtǝn (Mesch) De in dit lemma opgenomen gegevens duiden op het doden in het algemeen. De woordtypen kunnen betrekking hebben op zowel het doden van een varken als van een rund. Een bij de opgave eventueel bijgevoegd object ''varken'', ''rund'', ''koe'', ''beest''is niet in het woordtype opgenomen. De opgaven die wijzen op een doden door slaan met een hamer zijn ondergebracht in het lemma ''verdoven'', omdat het slachtdier in de regel door de slag eerst verdoofd raakte. Hierna kon het gemakkelijk gedood worden door steken of snijden. [N 28, 11a; N 28, 11b; N 28, 12 a; monogr.] II-1
dood (bn.) gestorven: gestoarve (Mesch) sterven van een mens [N 38 (1971)] III-2-2
doodskleed beste kleren: beste kleren (Mesch), doodskleder: doetskleijer (Mesch), doodskleed: apart hiervoor gemaakt  wit doodskleed (Mesch) bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (vroeger inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || kleding waarmee overledene wordt bekleed [N 23 (1964)] III-2-2
doofpot amerenpot: aomerepot (Mesch) pot, gegoten, van ijzer, waarin men het houtskool koud laat worden (aomerepot, kriekepot, smoorpot) [N 20 (zj)] III-2-1
doopdekentje doopdeken: deupdikku (Mesch) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] III-2-2
doopjurkje doophemd: doaphempt (Mesch) doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] III-2-2