e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mesch

Overzicht

Gevonden: 750
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doopmutsje doopmuts: doapmuts (Mesch) doopmutsje [N 25 (1964)] III-2-2
door water het lopen met schoeisel aan dabberen: dabbere (Mesch) lopen: met schoenen of klompen door het water lopen [daawele, dabbere, bettere] [N 10 (1961)] III-1-2
doordeweekse kleren doordeweekse kleren: doer de wiékse kleijer (Mesch), werkkleren: wīrkkleijer (Mesch) door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)] III-1-3
draad vaam: veiëm (Mesch) hoe noemt men één zon draad (van peulvrucht) [N Q (1966)] III-2-3
drieklezoor drie-/drijkwart(s)steen: dręjkwārtstęjn (Mesch) Driekwart deel van een metselsteen. De term drieklezoor kan volgens Coopman (pag. 34) ook worden gebruikt voor een stuk metselsteen dat de volle breedte maar slechts de helft van de lengte heeft. De drieklezoor wordt daarom ook wel halve steen genoemd. [N 31, 19b; monogr.] II-8
dronken bezopen: bezōēpe (Mesch), een stuk in zijn hakken: e schtuk in z’n hakke (Mesch), vol: vòl (Mesch), zat: zaat (Mesch) dronken [N 10 (1961)] III-2-3
dronken zijn diep in het glaasje loeren: ??? (RK)  deep in t gleische geloord (Mesch), kachel zijn: kachel zien (Mesch) dronken [N 10 (1961)] III-2-3
dubbele pik bikkel: bikǝl (Mesch) Houwwerktuig met korte steel en twee in een punt uitlopende armen. Zie ook afb. 14b. [N 30, 19b; monogr.] II-9
dubbeltje dubbeltje: dubbelche (Mesch) dubbeltje, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1
duim duim: doem (Mesch) duim [N 10 (1961)] III-1-1