30074 |
hoeksteen |
hoeksteen:
hōkstęjn (Q198a Mesch)
|
Metselsteen die wordt gebruikt op de hoeken van metselwerk. Volgens de invuller uit L 210 is de maat van de hoeksteen afhankelijk van het soort metselverband. Het kan een hele steen zijn, maar meestal is het een 'drieklezoor', driekwart van een metselsteen. Zie ook het lemma 'Drieklezoor' in wld ii.8, pag. 74. [N 31, 9c]
II-9
|
18319 |
hoepelrok |
repenrok:
reiperok (Q198a Mesch)
|
hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18018 |
hoesten |
hoesten:
hooste (Q198a Mesch)
|
hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18307 |
hoge herenschoen |
hoge schoen:
hoeg sjoon (Q198a Mesch)
|
herenschoenen, hoge ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18258 |
hoge hoed |
buis:
buus (Q198a Mesch)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20448 |
hoge hoed bij begrafenis |
buis:
buus (Q198a Mesch)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-2-2
|
18349 |
hoge waterdichte schoen |
sneeuwschoen:
sjniesjoon (Q198a Mesch)
|
schoenen, hoge waterdichte ~ met waterkap [snöwschoen, tongschoen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
29817 |
holle steen |
holle baksteen:
hǫlǝ bakstęjn (Q198a Mesch)
|
Metselsteen die niet massief is. Holle stenen kunnen diverse vormen en afmetingen vertonen en worden onder meer gebruikt voor gewelven, zolderingen en lichte tussenmuren. Ze worden ook toegepast bij het opmetselen van rookkanalen en luchtkokers. Zie ook afb. 27. Het betreft daar een holle spie- of boogsteen. De woordtypen zwemsteen (L 289) en zwembrik (Q 12) verwijzen naar het feit dat holle stenen licht van gewicht kunnen zijn door het gebruik van poreuze grondstoffen als natuurbims, kunstbims of gegranuleerde hoogovenslakken; als bindmiddel wordt dan hydraulische kalk, cement of een mengsel van beide toegepast. [N 30, 54c]
II-8
|
20614 |
honger hebben |
venk hebben:
fenk hebbe (Q198a Mesch)
|
honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20623 |
hongerig |
hongerig:
hongerig (Q198a Mesch)
|
hongerig [greeg] [N 10 (1961)]
III-2-3
|