e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mesch

Overzicht

Gevonden: 750
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaphamer kaphamer: kaphāmǝr (Mesch) Metselaarsgereedschap dat wordt gebruikt voor het behakken van metselstenen. De kop van de bikhamer heeft aan één uiteinde een horizontale, spits toelopende staart, terwijl het andere uiteinde van een verticale, spits toelopende staart is voorzien. Er bestaan ook uitvoeringen waarvan de kop aan één kant is uitgevoerd met een dik vierkant uiteinde, terwijl de andere kant een horizontaal spits toelopende staart heeft. Zie ook afb. 8. Het woord 'verkeerhamer' werd volgens Van Houcke (pag. 132) in Turnhout en omgeving gebruikt. [N 30, 15a; monogr.] II-9
kapheep wapen: wǭpǝ (Mesch) Hakmes waarmee men mortelresten van oude metselstenen verwijdert. Zie ook afb 10. [N 30, 15d; monogr.] II-9
kapucijner, velderwt groene erwten: grø̄n ɛrtǝ (Mesch), velderwten: vɛltɛrtǝ (Mesch) Pisum sativum L. subsp. arvense (L.) A. et G. De meest geteelde variëteit van de veld- of akkererwten is wel de kapucijner met grauwe gedeukte erwten, die na het koken geheel bruin worden. Bij de opgave struikerwt wordt aangetekend: "men heeft hiervoor geen rijshouten nodig, zoals in de moestuin". Voor struu "stro" zie aflevering I.4, lemma Stro. [N P, 24a en 24b; monogr.; add. uit JG 1b] I-5
keelgat strot: schtrōēt (Mesch) keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)] III-1-1
ketsgereedschap ketsgetuig: kètsgetuug (Mesch) slagpen, stalen ~ en vuursteen in de tondeldoos te zamen (ketsgetuig) [N 20 (zj)] III-2-1
kiel kiel: keel (Mesch) kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)] III-1-3
kinderkleren kinderkleren: keenderkleijer (Mesch) kinderkleren, kinderkleertjes [N 23 (1964)] III-1-3
kippenborst hoenderborst: hoonderbóésch (Mesch) borstbeen: vooruitstekend borstbeen [kiepeboorst, kiekeborst] [N 10 (1961)] III-1-2
kippenvel hoendervel: hoondervel (Mesch) kippevel (kleine bultjes met rechtopstaande haartjes bijv. ten gevolge van de kou) [kiepvel, ganzevel, kiekevlees] [N 10 (1961)] III-1-2
kledij, kleren kledage: kleijaasch (Mesch), t dinge, ploete, lijnwaad, kluft]: kleijer (Mesch) kleding, kledij (verzamelnaam) [kleerazie, klejaasj] [N 23 (1964)] || kleren, kledingstukken [kleer [N 23 (1964)] III-1-3