20698 |
appelmoes |
appelmoes:
appelmoos (Q198a Mesch, ...
Q198a Mesch)
|
appelmoes [trot, trut] [N 38 (1971)]
III-2-3
|
33277 |
asperge |
asperge:
aspɛržǝ (Q198a Mesch)
|
Asparagus officinalis L. Een tot 2 meter hoge plant met naaldvormige takjes en rode bessen, die op zandgronden groeit en om de jonge, ondergrondse spruiten als groente wordt geteeld in aspergebedden. [N Q, 7; monogr.]
I-5
|
24445 |
avondspin |
geluksspin:
eigen spellingsysteem
gelukssjpin (Q198a Mesch)
|
spin, gelukbrengende ~ die men bij avond op muren ziet zitten [aovendspin] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22321 |
baantje glijden op het ijs |
slawrikken:
schlevrikken (Q198a Mesch),
sjulvriekke (Q198a Mesch)
|
Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)]
III-3-2
|
29808 |
baksteen |
brik:
brik (Q198a Mesch)
|
Uit klei of leem gebakken steen die voor metselwerk, en in hardgebakken vorm, ook voor bestrating wordt gebruikt. Het woordtype rijnvorm (P 47) duidt een bepaald formaat (180x 85x50 mm) van steen aan dat als basis dient om het stukloon te berekenen (Schuddinck, pag. 164). De benaming klinker wordt volgens Coopman (pag. 34) gebruikt voor de beste soort baksteen. Over de waalsteen merkt hij op (pag. 87) dat deze aan de oevers van Waal, Boven-Rijn, Lek en Maas wordt gebakken. [Wi 10; S 37; L 32, 95; N 98, 160; N 30, 52a; monogr.]
II-8
|
18605 |
balein |
balein:
burliengen (Q198a Mesch)
|
balein uit het korset [N 25 (1964)]
III-1-3
|
25466 |
balein waarmee men de darmen schoonmaakt |
balein:
barlęjn (Q198a Mesch)
|
Men vouwt de balein dubbel en trekt de dar-men tussen beide tegen elkaar geklemde delen door. Het vuil wordt dan uit de darm geperst. [N 28, 118]
II-1
|
18322 |
bandschort met borststuk |
scholk:
sjolluk (Q198a Mesch)
|
schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21633 |
bankbiljet |
briefje:
breefke (Q198a Mesch)
|
bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18613 |
baret |
floets:
flets (Q198a Mesch)
|
baret [flat, floets] [N 25 (1964)]
III-1-3
|