17946 |
met grote stappen lopen |
vegen:
vège (Q198a Mesch)
|
stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25403 |
metalen broeibak |
varkensketel:
vɛrkǝskitǝl (Q198a Mesch)
|
De metalen bak waarin heet water wordt gegoten. In dit water wordt het varken geheel ondergedompeld om de haren los te weken. [N 28, 21; Veldeke 37, 36]
II-1
|
29921 |
metselen |
metselen:
mętsǝlǝ (Q198a Mesch)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
29942 |
metselkoord |
metselkoord:
mɛtsǝlkǭrt (Q198a Mesch)
|
Het koord dat men spant om daarlangs te metselen. Aan beide uiteinden kunnen twee priemen bevestigd zijn waarmee het koord in de voegen van het metselwerk wordt vastgezet. Zie ook het lemma 'priemen'. Het woordtype snoergerust (Q 121) was een benaming voor het metselkoord met toebehoren. Zie ook afb. 4. [N 30, 14a; monogr.]
II-9
|
30089 |
metselstenen bevochtigen |
nat maken:
nāt mākǝ (Q198a Mesch)
|
Metselstenen nat spuiten. Om een goede aanhechting tussen mortel en steen te verkrijgen, worden metselstenen doorgaans een avond vóór het verwerken bevochtigd. Dit voorkomt dat de droge steen tijdens het metselen te veel water uit de mortel opneemt. [N 31, 13a]
II-9
|
29996 |
metselzand |
plakzand:
plak˲zānt (Q198a Mesch),
scherpe zand:
šɛrǝpǝ zānt (Q198a Mesch)
|
Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.]
II-9
|
24352 |
mier |
aamzeik:
eigen spellingsysteem
haamzeik (Q198a Mesch)
|
mier [zeikdemp(el), -lem, -meik, -diem, -worm, -mier, moer-, muurzeiker, aomzeiksel, aomezeik] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24423 |
mierenei |
aamzeikenei:
eigen spellingsysteem
haamzeike eij (Q198a Mesch)
|
mierenei [zeekmoejerseike] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24424 |
mierenhoop |
aamzeikennest:
eigen spellingsysteem
haamzeikenies (Q198a Mesch)
|
mierennest [zeekmoejersnest] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17944 |
moeilijk vooruitkomen |
nuggelen:
nùgele (Q198a Mesch)
|
lopen: moeilijk vooruit komen [stachele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|