30013 |
mortelmolen |
betonmolen:
[betonmolen] (Q198a Mesch),
speciemolen:
spēsimø̜̄lǝ (Q198a Mesch)
|
Toestel dat wordt gebruikt bij het aanmaken van mortel. De mortelmolen bestaat uit een peer- of cilindervormige mengtrommel die vroeger met handkracht werd rondgedraaid en tegenwoordig met behulp van een elektromotor of een verbrandingsmotor wordt aangedreven. In de trommel zijn schoepen aangebracht die tijdens het ronddraaien de mortel mengen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(mortel)-', '(spijs)-' etc. het lemma 'Mortel' en van '(betonmolen)' het lemma 'Betonmolen'. [N 30, 44; monogr.]
II-9
|
30010 |
mortelschop |
trofschup:
trufšø̜p (Q198a Mesch)
|
Brede, platte schop die wordt gebruikt voor het aanmaken van mortel. Vgl. afb. 20. Zie voor het woordtype 'troffel' en de samenstellingen met 'troffel' ook het lemma 'Graanschop', 'Schepschop' in wld I.4, pag. 146/147. [N 30, 41b; monogr.]
II-9
|
18325 |
mouwschort |
mouwenscholk:
mouwwusjolk (Q198a Mesch)
|
schort met mouwen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18308 |
muiltje |
open slof:
oepu sjloeffe (Q198a Mesch)
|
muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17663 |
muis van de hand |
muis:
moes van de haand (Q198a Mesch)
|
muis van de hand (het onderste, vlezige deel van de duim) [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18418 |
muts: algemeen |
pats:
patsch (Q198a Mesch)
|
muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
30091 |
muur |
muur:
mūr (Q198a Mesch)
|
Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld]
II-9
|
25351 |
naasten |
beslag deropleggen:
bǝslāx dǝrop lɛgǝn (Q198a Mesch)
|
Als bij controle blijkt dat het gewicht van het te slachten dier niet juist, d.w.z. te laag door de eigenaar is opgegeven bij de belastingdienst, mogen de kommiezen de waarde van het overwicht zelf houden. Volgens de informant van L 321 hangt dit naasten van de te lage prijs af en niet van het gewicht. [N 28, 3]
II-1
|
18608 |
nachtjapon |
nachtjapon:
nachjepon (Q198a Mesch)
|
nachtjapon [nachtpon, bedjak, nachtjak, jak] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18607 |
nachtkleren |
nachtkleren:
nachkleijer (Q198a Mesch)
|
nachtkleding in het algemeen [t naachtdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|