21063 |
peul |
leut:
leuten (Q198a Mesch)
|
de peulen, de doppen van erwten of bonen [N Q (1966)]
III-2-3
|
33508 |
peul, dop (znw) |
leut:
leuten (Q198a Mesch)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
33522 |
peulen, doppen (ww.) |
leuten:
leuten (Q198a Mesch)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
20815 |
peulvruchten doppen |
leuten:
leute (Q198a Mesch)
|
erwten of bonen doppen, ontpeulen [N Q (1966)]
III-2-3
|
21734 |
pezerik |
piezel:
pizǝl (Q198a Mesch)
|
De uitgesneden roede of zaadstreng van een mannelijk varken na het slachten. Veelal gebruikt men deze zaadstreng om er de zaag of schaaf mee in te smeren. Ook werkschoenen vet men ermee in. ''s Winters wordt hij als voer aan de vogels, vooral de mezen, gegeven, soms ook met de bedoeling om de vogels te vangen. [N 28, 71; N 28, 72; monogr.]
II-1
|
29952 |
pik |
bikkel:
bikǝl (Q198a Mesch)
|
Houwwerktuig met korte steel en één arm, die in een punt uitloopt. Zie afb. 14a. ø̄De pik dient den metselaar bijz. tot afbraak van oud metselwerkø̄ (Van Houcke, pag. 271). [N 30, 19a; monogr.]
II-9
|
30050 |
piketten |
paaltjes:
pø̜lkǝs (Q198a Mesch)
|
De houten palen die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. Piketten hebben doorgaans een lengte van 70 tot 80 cm. Zie voor de woordtypen 'metskluppelen' en 'korteling' ook het lemma 'Korteling'. [N 30, 24b]
II-9
|
29954 |
pikhouweel |
bikkel:
bikǝl (Q198a Mesch)
|
Houwwerktuig met lange steel en twee armen. Een van de armen heeft een beitelvormig uiteinde, de andere loopt uit in een punt. Zie ook afb. 14c. [N 30, 19c; monogr.]
II-9
|
30564 |
plakspaan |
schuurplank:
šōrplaŋk (Q198a Mesch),
strijkplank:
strīkplāŋk (Q198a Mesch)
|
Van een handvat voorziene houten of metalen plankje dat wordt gebruikt bij het gelijkschuren van raapspecie of gestort beton. Zie ook afb. 88. De 'sprahe' (Q 121) bestaat uit een rechthoekig blad van vrij dun en ietwat buigzaam staal waarop een handvat gemonteerd is. Zie voor dit woordtype ook RhWb (VIII), k. 404, s.v. 'Sprahe', ø̄spreeuwø̄. De 'houten riester' (Q 121) heeft dezelfde vorm als de 'sprahe'. Soms is op deze houten riester een laag 'vilt' ('velts') gespijkerd. De '(ijzeren) riester' (Q 121) vertoont grote overeenkomst met de 'sprahe', maar is van een dikkere soort staal gemaakt. De voorkant is afgerond in de vorm van een cirkelsegment (Lochtman, pag. 22). [N 30, 9; monogr.]
II-9
|
17912 |
plassen (met water) |
braggelen:
braggele (Q198a Mesch)
|
knoeien met water, in t water plassen [klosse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|