18413 |
rand van een hoed |
luifel:
luufel (Q198a Mesch)
|
luifel, overstekende rand van een hoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17902 |
recht vooruitstoten met de armen |
stuiken:
schtòeke (Q198a Mesch)
|
stoten: met de armen recht vooruit stoten [stuike] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17674 |
rechte, vormeloze benen |
stiepen:
schtiepe (Q198a Mesch)
|
benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18554 |
regenjas |
regenjas:
riegejas (Q198a Mesch, ...
Q198a Mesch)
|
damesregenmantel [N 23 (1964)] || regenjas [rusjer, ploensent] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18712 |
regenpijpen |
regenpijpen:
riegupiepu (Q198a Mesch)
|
regenbroek die uit twee delen bestaat [piepe, reegenpiepe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24308 |
regenworm |
piering:
eigen spellingsysteem
pieringk (Q198a Mesch),
worm:
eigen spellingsysteem
weurm (Q198a Mesch)
|
regenworm, aardwom, bekende paarskleurige worm die bij spitten en ploeten of bij regen voor de dag komt [pier, pieroas, piering, pierewörm, dauwworm] [N 26 (1964)] || worm in het algemeen [pier, piering, pierik] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
21358 |
rente |
interest:
ientres (Q198a Mesch)
|
Rente [intrest?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25438 |
reuzel |
veer:
vęjr (Q198a Mesch)
|
Bladvet, vetweefsel tegen de achtervlakte van de buik bij varkens. Het zijn twee platen vet. Men hangt ze op een stok te drogen (P 107a) en vervolgens worden ze in vierkante stukjes gesneden. Algemeen gebruik is dat deze vierkante stukjes worden gebraden tot "kaantjes". Het vet dat na het uitbakken overblijft, gebruikt men als smeer- of bakvet. [N 28, 75; N 28, 76; monogr.]
II-1
|
17655 |
rib |
rib:
n rip (Q198a Mesch)
|
rib, ribben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18546 |
rijbroek |
rijbroek:
rijbrook (Q198a Mesch)
|
rijbroek met nauw om het onderbeen sluitende pijpen [N 23 (1964)]
III-1-3
|