e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L245p plaats=Meterik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
smeren smeren: smêren (Meterik) smeren [SGV (1914)] III-2-3
smid smid: smet (Meterik  [(mv smej)]  ) In het algemeen een handwerksman die metaal, meestal ijzer, met behulp van hamers en andere gereedschappen bewerkt om er werktuigen of andere voorwerpen van te vervaardigen. Doorgaans wordt het metaal voor de verwerking in de smidsvuurhaard verhit en vervolgens op het aambeeld met behulp van smeedhamers in een bepaalde vorm gesmeed. Het woordtype vlammer (Q 113) is een afleiding van het werkwoord vlammen (vlɛmǝ) dat onder meer "slaan" kan betekenen. Vgl. ook RhWb II, kol. 548 s.v. Flammer, "Schmied".' [Wi 6; S 33; L 6, 78; L 8, 99; Weijnen BN 4, 6; N 33, 1a-b; monogr.] II-11
smidse smis(se): smes (Meterik) In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.] II-11
snauwen, grauwen snauwen: snawə (Meterik) snauwen: Je hoort hem de hele dag - en grauwen [DC 35 (1963)] III-1-4
sneeuwbes knipper: de vruchtjes  knepərs (Meterik) sneeuwbes (Symphoricarpus racemosus) [DC 56 (1981)] III-4-3
sneeuwen sneeuwen: snīēuje (Meterik) sneeuwen [SGV (1914)] III-4-4
sneeuwklokje sneeuwklokje: -  sniëəjkloekskə (Meterik) sneeuwklokje [DC 56 (1981)] III-4-3
sneeuwx sneeuw: snīēuj (Meterik), snîej (Meterik) sneeuw [RND], [SGV (1914)] III-4-4
snijkast wolf: wolft (Meterik) Onderdeel van de baggermachine waarin de kluiten veen worden fijngemalen tot molm. [II, 114f] II-4
snoepen snoepen: snoepe (Meterik) snoepen [SGV (1914)] III-2-3