e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L245p plaats=Meterik

Overzicht

Gevonden: 1646
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kopspie kopspieën/-spijen: kǫpspijǝ (Meterik) De wiggen waarmee de roeden aan de voorzijde in de askop worden vastgezet. [N O, 3c; A 42A, 77] II-3
kopturf kopturf: koptø̜rǝf (Meterik) Turf die ligt in de breedterichting van een stapel. Tezamen met één scheerturf vormen twee kopturven telkens een basis voor het opbouwen van een ring. [II, 80e] II-4
kornoelje (alg.) kornoelje: kernoelje (Meterik) kornoelje [SGV (1914)] III-4-3
korst korst: kaors (Meterik) korst; de harde buitenkant van kaas, brood, een pasteitje noemt men in het Nederlands korst. Gebruikt men dit in uw dialect ook? Zo ja, hoe wordt het uitgesproken? [DC 44 (1969)] III-2-3
kortademig dempig: dempig (Meterik) dempig [SGV (1914)] III-1-2
korte spruit korte spruit: kǫrtǝ sprø̜j (Meterik) De kortste van de twee spruiten. Zie ook afb. 25 en 26 en de toelichting bij het lemma ɛspruitenɛ.' [N O, 52c; N O, 51b; A 42A, 107 add.; A 42A, 5; monogr.] II-3
koster koster: kö:stər (Meterik) koster [RND] III-3-3
kostganger kostganger: kosgenger (Meterik) kostganger [SGV (1914)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: een v-tje op de eerste a, een hoedje onder de tweede a  kermənaa (Meterik) gebraden varkensrib (karbonade) [DC 30 (1958)] III-2-3
koud, mistig en somber weer duister (weer): dŭŭster wêr (Meterik, ... ) donker [~ weer] [SGV (1914)] || weer [donker ~] [SGV (1914)] III-4-4