17737 |
ruiken |
ruiken:
ruukə (L245p Meterik)
|
ruiken [DC 53 (1978)]
III-1-1
|
33750 |
ruin |
ruin:
ryn (L245p Meterik)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
ruiten:
rōertə (L245p Meterik),
rōēten as (L245p Meterik)
|
Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - III. Ruiten. [DC 52 (1977)] || Ruiten: Ruiten aas. [SGV (1914)]
III-3-2
|
34024 |
rund |
beest:
bīǝst (L245p Meterik),
rind:
rent (L245p Meterik)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
horzel:
hōrsel (L245p Meterik),
runderhorzel:
ründərhoͅrzəl (L245p Meterik)
|
horzel [SGV (1914)] || runderhorzel (larven in de huid van runderen) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
24371 |
rups |
rups:
roeps (L245p Meterik, ...
L245p Meterik)
|
rups [SGV (1914)]
III-4-2
|
17832 |
rusten |
rusten:
röste (L245p Meterik)
|
rusten [SGV (1914)]
III-1-2
|
21364 |
ruw, hard |
ruw:
roow (L245p Meterik)
|
ruw [SGV (1914)]
III-3-1
|
25042 |
ruw, ruig |
ruw:
roow (L245p Meterik, ...
L245p Meterik)
|
ruig [SGV (1914)] || ruw [SGV (1914)]
III-4-4
|
23321 |
sacristie |
gerfkamer:
gerfkamer (L245p Meterik),
sacristie:
sacristie (L245p Meterik)
|
gerfkamer [SGV (1914)]
III-3-3
|