22230 |
tijdverdrijf |
tijdkorting:
tīēdkorting (L245p Meterik)
|
tijdkorting [SGV (1914)]
III-3-2
|
31740 |
timmeren |
timmeren:
tømǝrǝ (L245p Meterik)
|
De algemene benaming voor alle werkzaamheden die verband houden met het timmermansvak. [N 55, 169; A 35, 21; L monogr.; monogr.]
II-12
|
27253 |
timmerman |
timmerman:
tømǝrman (L245p Meterik)
|
Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.]
II-12
|
24255 |
tochtig |
rinds:
reŋs (L245p Meterik),
rits:
rets (L245p Meterik, ...
L245p Meterik)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de geit. [N 19, 70b; N 77, 95; JG 1b; N C, 4c; S 52, L 378 add.; monogr.] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11, I-12
|
27039 |
toelaag |
toelaag:
tulǭx (L245p Meterik)
|
De laatste laag van de ring. Deze laag wordt willekeurig neergelegd, dus niet volgens het kop-en scheerturfsysteem. De laag bestaat uit turven van de ligger waartegen de ring staat. [II, add.]
II-4
|
21382 |
toonbank |
toon:
teun (L245p Meterik)
|
toonbank [SGV (1914)]
III-3-1
|
18917 |
traag |
traag:
troag (L245p Meterik)
|
traag [SGV (1914)]
III-1-4
|
21384 |
trakteren |
trakteren (<lat.):
trakteere (L245p Meterik)
|
trakteeren [SGV (1914)]
III-3-1
|
19378 |
trap |
trap:
en smaalle trap (L245p Meterik)
|
trap [een smalle ~ ] [SGV (1914)]
III-2-1
|
19710 |
trapleer |
trapleer:
traplīēi̯r (L245p Meterik)
|
trapleer [DC 39 (1965)]
III-2-1
|