26795 |
turfspa |
turfspa(de):
tø̜rǝfspāj (L245p Meterik)
|
Afhankelijk van de plaats de gebruikelijke schop om turf te steken. In het algemeen een schop met een blad zo breed als een turf breed is en lang als een turf lang is of kan zijn. [N 18, 17; I, 55; monogr.]
II-4
|
27050 |
turfstapel |
buit:
bølt (L245p Meterik)
|
Grote turfbult of turfmijt. [II, 84c]
II-4
|
26695 |
turfsteken voor eigen gebruik |
kluiten steken:
klūtǝ stē̜kǝ (L245p Meterik),
steken voor eigen gerief:
stē̜kǝ vør ęjgǝn gęrif (L245p Meterik)
|
De boer of kleingebruiker steekt jaarlijks een hoeveelheid turf die hij nodig heeft voor de winter. Het steken voor eigen gebruik is de oudste manier van vervenen. [I, 12]
II-4
|
27104 |
turfstrooiselfabriek |
turfstrouwselfabriek:
tø̜rǝfstrawsǝlfǝbrik (L245p Meterik)
|
Veel grauwveen wordt in de turfstrooiselfabriek tot turfstrooisel verwerkt. [II, 114b]
II-4
|
26723 |
turfveld |
peelveldje:
pīǝlvɛltjǝ (L245p Meterik),
turfveldje:
tø̜rǝfvɛltjǝ (L245p Meterik)
|
Klein perceel waar de boeren turfsteken. De grootte ervan hangt af van de dikte van de turflagen. In L 265 is zo''n perceeltje tien meter lang en vier meter breed. [I, 117]
II-4
|
27108 |
turfveldje |
veldje:
vɛltjǝ (L245p Meterik)
|
Veldje turf dat verpacht wordt. [II, 117]
II-4
|
26481 |
tweetakrijn |
tweetakt:
tweetakt (L245p Meterik)
|
Balanceerrijn of vaste rijn met twee rijntakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛvast werkɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15c; Vds 140; A 42A, 21; N O, 15b]
II-3
|
33597 |
ui, ajuin |
look:
lôôk (L245p Meterik)
|
I-7
|
33788 |
uier |
koesuier:
kuwsiǝr (L245p Meterik),
uier:
ēr (L245p Meterik),
ēǝr (L245p Meterik)
|
De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11
|