23332 |
vastendag |
vasteldag:
vesseldaag (L245p Meterik)
|
vastendag [SGV (1914)]
III-3-3
|
23331 |
vastentijd |
vasten:
vāsten (L245p Meterik)
|
vasten [SGV (1914)]
III-3-3
|
21284 |
vechten |
vechten:
fɛ:xtə (L245p Meterik)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND]
III-3-1
|
34266 |
vee |
beesten:
bīǝstǝ (L245p Meterik)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|
20503 |
veel drinken |
zuipen:
zōēpe (L245p Meterik)
|
zuipen [DC 35 (1963)]
III-2-3
|
21423 |
veel geld waard |
veel geld waard:
vūl gēlt wērt (L245p Meterik)
|
veel geld waard: Die oude eikehouten kast is - - - [DC 39 (1965)]
III-3-1
|
26887 |
veenarbeider, turfsteker |
graver:
grē̜vǝr (L245p Meterik),
peelwerker:
(mv.)
piǝlwęrkǝrs (L245p Meterik)
|
Arbeider die de turf graaft of steekt. [II, 1; monogr.]
II-4
|
26895 |
veenbaas |
peelbazen:
piǝlbāzǝ (L245p Meterik)
|
De veenbaas meet de hoeveelheid turf en betaalt uit. [II, 7]
II-4
|
26970 |
veenbanket |
banket:
pǝkɛt (L245p Meterik)
|
Veen dat men laat zitten om afkalven te voorkomen. [II, add.]
II-4
|
26703 |
veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond |
moer:
moǝr (L245p Meterik)
|
Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39]
II-4
|