22375 |
vlieger |
vlieger:
vleger (L245p Meterik)
|
vlieger (speeltuig) [SGV (1914)]
III-3-2
|
26758 |
vlik |
vlinken:
vleŋkǝ (L245p Meterik)
|
Een dun afgestoken stukje veen of heigrond of een zode van buntgras met losse turf vermengd. Vergelijk het lemma ''heiturf''. [N 27, 39h; I, 37]
II-4
|
26760 |
vlikken steken |
vlinken steken:
vleŋkǝ stē̜kǝ (L245p Meterik)
|
Steken van vlikken en graszoden of heilappen losmaken. [N 27, 39g; N 27, 1; N 27, 1 add.; I, 38]
II-4
|
24392 |
vlinder |
vlinder:
vlEndər (L245p Meterik),
vlendər (L245p Meterik),
vlinder (L245p Meterik, ...
L245p Meterik)
|
vlinder [SGV (1914)] || vlinder, algemeen [DC 18 (1950)] || vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|
24396 |
vlo (enk.) |
vlo:
vlōēj (L245p Meterik),
vlōēwəj (L245p Meterik)
|
vlo (pulex irritans), enk. [DC 54 (1979)] || vloo [SGV (1914)]
III-4-2
|
24395 |
vlo (mv., fon.) |
vloei:
vlūəj (L245p Meterik),
vloeien:
vlōēje (L245p Meterik)
|
vlo (pulex irritans), mv. [DC 54 (1979)] || vlooien [SGV (1914)]
III-4-2
|
21395 |
vloeken |
vloeken:
vloeken (L245p Meterik)
|
vloeken [SGV (1914)]
III-3-1
|
27185 |
vloer |
vloer:
vlūr (L245p Meterik)
|
Zie voor het woordtype 'beleg' ook RhWb V, k. 301, s.v. 'Beleg': ø̄Fussboden aus Steinbelagø̄. Volgens Jongeneel (Heerlens Woordenboek, pag. 19) maakten de boeren uit de omgeving van Heerlen steenharde, waterdichte vloeren van zand, kalk of cement en kolensintels. [S 41; N 54, 128; monogr.; Vld.]
II-9
|
18217 |
vod |
plag:
plagge (L245p Meterik)
|
vodden [SGV (1914)]
III-1-3
|
21396 |
voddenkoopman |
plaggenkerel:
plaggekel (L245p Meterik)
|
voddenkoopman [SGV (1914)]
III-3-1
|