24461 |
wild konijn (enkelv.) |
konijn (lang/sleept.):
knīēən (L245p Meterik)
|
wild konijn (enkelv.) [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
24462 |
wild konijn (meerv.) |
konijn (kort/stoott.):
knien (L245p Meterik)
|
wild konijn (meerv.) [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
24278 |
wilde gans |
wilde gans:
en wilde gans (L245p Meterik)
|
wilde [v] [een ~ gans] [SGV (1914)]
III-4-1
|
24557 |
wilg (alg.) |
teenwilg:
meer struikvorm
tejweelgə (L245p Meterik)
|
wilgensoorten [DC 28 (1956)]
III-4-3
|
24628 |
wilgensoorten |
roodwilg:
-
rotweelgə (L245p Meterik),
rotwilg (L245p Meterik)
|
wilg (Salix) [DC 28 (1956)]
III-4-3
|
26784 |
willekeurig, van de maat gezegd |
op het heilig oog:
op ǝt hęlǝx uǝx (L245p Meterik)
|
Wanneer men de maat van de turf niet zo nauw neemt, steekt men de turf op het oog. [I, 57]
II-4
|
19074 |
willen |
willen:
wille (L245p Meterik)
|
willen [SGV (1914)]
III-1-4
|
25207 |
wind (alg.) |
wind:
wīnd (L245p Meterik)
|
wind [SGV (1914)]
III-4-4
|
26176 |
windborden |
stormplanken:
stǫrǝmplę̄ŋk (L245p Meterik)
|
De planken die tussen voorzoom en roedebalk worden geplaatst om de windvang te vergroten. [N O, 4a; A 42A, 67; Sche 35]
II-3
|
26064 |
windluiken, waterdeuren |
luiken:
lūkǝ (L245p Meterik)
|
De luiken in de kap van de molen aan weerszijden van de askop. De luiken kunnen worden verwijderd waardoor de mogelijkheid ontstaat askop en roeden te bereiken voor inspectie en onderhoud. Zie ook afb. 28. [N O, 31a; A 42A, 60]
II-3
|