25128 |
droog weer |
droog:
drûûch (L245p Meterik)
|
droog [RND]
III-4-4
|
25126 |
druilerig en koud weer |
nat (weer):
enne nāte zomer (L245p Meterik, ...
L245p Meterik),
naat (L245p Meterik)
|
nat [SGV (1914)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)]
III-4-4
|
25131 |
druipen van de regen |
druipen:
drūpe (L245p Meterik),
heej droop van den rêgen (L245p Meterik, ...
L245p Meterik),
heej druupt van den rêgen (L245p Meterik),
heej drūūpt van den rêgen (L245p Meterik)
|
droop hij ~ van den regen [SGV (1914)] || druipen [SGV (1914)] || druipt [hij ~ van den regen] [SGV (1914)] || regen [hij droop van den ~ ] [SGV (1914)] || regen [hij druipt van den ~] [SGV (1914)]
III-4-4
|
33525 |
druiventros |
druiventros:
drōēventros (L245p Meterik)
|
druiventros [SGV (1914)]
I-7
|
27042 |
dubbele ring |
dobbelring:
dobǝlrēŋk (L245p Meterik)
|
Ring opgebouwd op een basis van twee scheerturven en twee kopturven tot 16 turven dik hoog. Dit doet men, als de turf tegen de winter nog niet goed gedroogd is. [II, 83b]
II-4
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
dooͅeoͅf (L245p Meterik)
|
Duif [SGV (1914)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
dōēf (L245p Meterik)
|
Duif [SGV (1914)]
III-4-1
|
21312 |
duits |
duits:
Duitsch (L245p Meterik)
|
Duitsch [SGV (1914)]
III-3-1
|
21965 |
duivenhok |
duivenslag:
dōēveslaag (L245p Meterik),
dūvǝslāx (L245p Meterik)
|
(duiven)til [SGV (1914)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
duif:
dōēf (L245p Meterik)
|
wijfjesduif [SGV (1914)]
III-4-1
|