25002 |
gat, opening (mv) |
gater:
gater (L245p Meterik)
|
gaten (mv) [SGV (1914)]
III-4-4
|
21316 |
gauwdief |
gauwdief:
gawdeef (L245p Meterik)
|
gauwdief [SGV (1914)]
III-3-1
|
30204 |
gebint |
gebint(e):
gǝbēnt (L245p Meterik)
|
Het geheel van spantbenen, gordingen, kepers etc. waarop de dakbedekking rust. Zie ook afb. 49 en 71. [S 9; N 54, 149a; N 54, 149b; N 54, 151; monogr.; Vld.]
II-9
|
18144 |
gebrekkig |
gebrekkig:
gebrekkig (L245p Meterik)
|
gebrekkig [SGV (1914)]
III-1-2
|
22436 |
gebruik |
gebruik:
gebrōēk (L245p Meterik)
|
gebruik [SGV (1914)]
III-3-2
|
19249 |
gedachtenis |
nagedacht:
noagedācht (L245p Meterik)
|
nagedachte [SGV (1914)]
III-1-4
|
18916 |
gedwee |
gedwee:
gedwieu (L245p Meterik)
|
gedwee [SGV (1914)]
III-1-4
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
gêl vërf (L245p Meterik)
|
geelzucht [SGV (1914)]
III-1-2
|
20796 |
geeuwhonger |
geeuwhonger:
gieuhŏnger (L245p Meterik)
|
geeuwhonger [SGV (1914)]
III-2-3
|
33705 |
gegraven waterloop |
sloot:
sluǝt (L245p Meterik)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|