24318 |
graat |
graat:
groat (L245p Meterik)
|
graat [SGV (1914)]
III-4-2
|
20137 |
graf |
graf:
graaf (L245p Meterik)
|
graf [SGV (1914)]
III-3-3
|
21460 |
grap |
bak:
Van Dale: II. bak, 4. (gemeenz.) grap, mop, poets.
bak (L245p Meterik)
|
ui (grap) [SGV (1914)]
III-3-1
|
19208 |
grappig |
putzig (du.):
poetsig (L245p Meterik)
|
grappig [SGV (1914)]
III-1-4
|
32848 |
gras |
gras:
grās (L245p Meterik)
|
De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.]
I-3
|
32862 |
gras (af)maaien |
snijden:
snii̯ǝ (L245p Meterik)
|
Hieronder worden de specifieke woorden voor het maaien van het gras opgenomen; vergelijk de toelichting bij het voorgaande lemma. Het object is in alle gevallen "gras". Het woordtype afmaaien is hier het frequentst; per variant van af- staan hier eerst de vormen waarvan het tweede element identiek is aan de in het voorgaande lemma fonetisch gedocumenteerde opgaven voor maaien; daarna de daarvan afwijkende opgaven voor -maaien. [N 15, 15a add.; N 18, 79 add.; A 23, 16 add.; L 35, 85; RND 122 add.; Lu 1, 16 II add.; monogr.]
I-3
|
33673 |
graszode |
plag:
(mv)
plagǝ (L245p Meterik)
|
Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.]
I-8
|
26902 |
grauwe turf of grauwveen |
vale:
vālǝ (L245p Meterik),
vale turf:
vālǝn tø̜rǝf (L245p Meterik)
|
Het grauwveen is een laag veen van 0.5 tot 2.5 m dik en volgt op het bonkveen. De kleur ervan is lichtbruin en de laag bestaat uit heide- of wol-grasturf of turf uit veenmos. [II, 108]
II-4
|
27100 |
grauwveen graven |
vale graven:
vālǝ grāvǝ (L245p Meterik)
|
Naast het overwegende graven naar de zwarte turf vindt, bij voorkeur in de winter, ook nog plaats het graven van het grauwveen. In de winter vriest de turf door, waardoor het vochtgehalte vermindert. [II, 108b]
II-4
|
26942 |
graven van een wijk |
wijken graven:
wikǝ grǭvǝ (L245p Meterik)
|
In de Peel worden de hoofdwijken op een afstand van zeshonderd meter van elkaar aangelegd. Vanaf de hoofdwijken worden de dwarswijken gegraven, evenwijdig met het hoofdkanaal. Vanuit de dwarswijken lopen dan verder de wijken, meestal drie, waarvan één in het verlengde van de hoofdwijk, dieper het veen in. Zo ontstaan loodrecht op het hoofdkanaal drietanden. De kanalen of wijken dienen niet alleen voor de afvoer van turf, maar ook voor de ontwatering. [II, 21b]
II-4
|