26711 |
haverstro of pijperd |
pijperd:
pipǝrt (L245p Meterik)
|
Een lichtere veensoort dan het zwarteveen met veel overblijfselen van de moerasplant Scheuchzeria erin. [I, 2b]
II-4
|
21000 |
hazelnoot |
hazenoot:
heisenoot (L245p Meterik)
|
hazelnoot [SGV (1914)]
III-4-3
|
24320 |
hazenleger |
legter:
legtər (L245p Meterik)
|
leger, ligplaats ve haas [DC 54 (1979)]
III-4-2
|
19534 |
hecht van een mes |
hecht:
hicht (L245p Meterik)
|
heft [SGV (1914)]
III-2-1
|
21285 |
heer |
heer:
hiər (L245p Meterik)
|
heer [RND]
III-3-1
|
18015 |
hees, schor |
hees:
hies (L245p Meterik)
|
hees [SGV (1914)]
III-1-2
|
26739 |
hei maaien |
hei houwen:
hē̜j hǫwǝ (L245p Meterik),
hei maaien:
hē̜j mɛ̄jǝ (L245p Meterik)
|
Het heide maaien had in de vroege landbouweconomie van de zanddorpen van de Peel een belangrijke betekenis in verband met bemesting. Heizoden worden soms ook opgestookt. [I, 25]
II-4
|
26730 |
heidegrond of heide |
hei:
hē̜j (L245p Meterik)
|
Van de heide worden plaggen of zoden gestoken die ook als brandstof gebruikt kunnen worden. [II, 123]
II-4
|
23208 |
heilig |
heilig:
heilig (L245p Meterik)
|
heilig [SGV (1914)]
III-3-3
|
26740 |
heiplaggen neerleggen |
weggooien:
(de plaggen worden) weggegooid (L245p Meterik)
|
Bij het steken van plaggen deze achter de steker zelf neerleggen. [I, 31]
II-4
|