20429 |
huwelijk |
huwelijk:
huwelijk (L245p Meterik)
|
huwelijk [SGV (1914)]
III-2-2
|
22756 |
ijsbaan |
slooibaan:
sløibáán (L245p Meterik)
|
Kinderen maken op de sneeuw of het ijs wel een gladde baan, door er telkens en achter elkaar overheen te glijden. Hoe noemt men deze baan in uw dialect? [DC 44 (1969)]
III-3-2
|
25157 |
ijzelen |
ijzelen:
iessele (L245p Meterik)
|
ijzelen [SGV (1914)]
III-4-4
|
27090 |
ijzeren balken |
ijzeren balken:
īzǝrǝ bɛlǝk (L245p Meterik)
|
IJzeren balken waarop het dek van de vaste brug rust. De draaibruggen lopen op rails, vandaar het woordtype "rails" in het lemma. [II, 95b]
II-4
|
26976 |
ijzeren bek van de oplegger |
stalen bek:
stǭlǝ bɛk (L245p Meterik)
|
Een wat naar onderen breder uitlopend ijzeren stuk dat met klinknagels aan het hout van de oplegger vastzit via twee ijzeren uitsteeksels. [II, 40c]
II-4
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (L245p Meterik),
gavel:
gāvǝl (L245p Meterik)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
21334 |
illustratie |
illustratie (<fr.):
illustratie (L245p Meterik)
|
illustratie [SGV (1914)]
III-3-1
|
26965 |
in bankjes graven |
in bankje(s) graven:
en bɛŋkskǝ grāvǝ (L245p Meterik)
|
De turf in banken uit de veenlaag halen. [II, 49]
II-4
|
26815 |
in een grote hoop zetten |
hoop kluiten zetten:
huǝp klūtǝ zetǝ (L245p Meterik)
|
[I, 79b]
II-4
|
26914 |
in het veen werken |
graven:
grāvǝ (L245p Meterik)
|
[II, 3]
II-4
|