18818 |
kieskeurig |
kieskeurig:
kieskeurig (L245p Meterik)
|
kieskeurig [SGV (1914)]
III-1-4
|
24935 |
kiezel, kiezelsteen |
kiezel:
kizzel (L245p Meterik)
|
kiezel [SGV (1914)]
III-4-4
|
24337 |
kikker |
kwekker:
kwekker (L245p Meterik),
kwɛkər (L245p Meterik)
|
kikvors, puit [RND] || kikvorsch [SGV (1914)]
III-4-2
|
24336 |
kikkerdril |
kwakvorsenbibbel:
kwɛkfoͅrsəmbebəl (L245p Meterik)
|
kikkerrit [RND]
III-4-2
|
24467 |
kikkerdril (2, bewerkt) |
(-)bibbel, bibber:
kwɛkfoͅrsəmbebəl (L245p Meterik)
|
kikkerrit [RND]
III-4-2
|
26184 |
kikkers |
kikkers:
kekǝrs (L245p Meterik)
|
De ijzeren of houten bekjes aan de voorzijde van de roede waaraan het zeil wordt vastgemaakt. In l 381 waren de kikkers van hout omdat de molen houten roeden had. [N O, 5d; A 42A, 69; N O, 5e]
II-3
|
18073 |
kinkhoest |
kinkhoest:
keenkhoest (L245p Meterik)
|
kinkhoest [SGV (1914)]
III-1-2
|
29843 |
kippen |
hennen:
hęnǝ (L245p Meterik),
kippen:
kipǝ (L245p Meterik)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|
33404 |
kippenhok |
hennenkooi:
hęnǝkȳǝi̯ (L245p Meterik)
|
Het vrijstaande gebouwtje of de afgesloten ruimte ergens in de boerderij, waarin zich de zitstokken en legnesten voor de kippen bevinden. Begripsmatig is het kippenhok lastig af te bakenen van de kippenzolder; vaak lopen de twee benamingen voor het kippenverblijf door elkaar. De twee lemma''s "kippenhok" (2.5.1) en "kippenzolder, polder" (2.5.2) vullen elkaar dan ook aan. De polder-opgaven met de betekenis "kippenzolder, kippenverblijf" zijn overgeplaatst naar het lemma "kippenzolder, polder" (2.5.2); zie de toelichting bij dat lemma. De twee elementen van de samenstellingen van het type kippen-hok zijn apart in kaart te brengen. Het eerste element (hoender-, kippen-, hennen- en kieken-) is hier in deze aflevering over de bedrijfsgebouwen niet verder behandeld; men vindt het in de aflevering over het pluimvee, waar het beter tot z''n recht zal komen. Kaart 30 bevat het tweede element van de bedoelde samenstellingen, de bepaalde delen (-stal, -huis, -hok, -kooi, -kouw en -kot). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 11. [N 5, 93 en 99; N 19, 31; JG 1a, 1b en 1c; A 10, 9h; A 48, 16a; L B2, 283; L 5, 53; L 38, 30; monogr.]
I-6
|
33406 |
kippenladder, kippenleertje |
hennenleertje:
hęnǝliǝrkǝ (L245p Meterik)
|
Het laddertje of een plank met dwarslatjes waarlangs de kippen het boven een stal gelegen kippenverblijf of de slaapzolder kunnen bereiken. Het voorwerp timmert men meestal met eigen middelen primitief in elkaar. Zie ook afbeelding 11 bij het lemma "kippenhok" (2.5.1). [N 5A, 63d; A 48, 17b; L 40, 62a en 62b; monogr.]
I-6
|