28400 |
koningin |
moer:
mōr (L245p Meterik)
|
Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.]
II-6
|
19416 |
kookkachel, fornuis |
fornuis:
fərny(3)̄s (L245p Meterik)
|
fornuis [SGV (1914)]
III-2-1
|
24393 |
koolwitje |
koolwitje:
ko.lwEtjə (L245p Meterik)
|
koolwitje [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
21400 |
koopwaar |
waar:
waar (L245p Meterik)
|
waar (goede ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
23216 |
koor |
koor:
koeur (L245p Meterik)
|
koor [SGV (1914)]
III-3-3
|
18004 |
koorts |
koorts:
ko:rts (L245p Meterik),
koorts (L245p Meterik),
kursə (L245p Meterik)
|
koorts [RND], [SGV (1914)]
III-1-2
|
21411 |
kopen |
kopen:
kōēupe (L245p Meterik)
|
koopen [SGV (1914)]
III-3-1
|
19582 |
kopje |
kopje:
køͅpkə (L245p Meterik)
|
een kop koffie [SGV (1914)]
III-2-1
|
26964 |
koppen |
koppen:
kopǝ (L245p Meterik)
|
De breedte van de turf snijden. [II, 38c]
II-4
|
19325 |
koppig |
koppig:
kóppig (L245p Meterik)
|
koppig [SGV (1914)]
III-1-4
|