26077 |
kruias, kruirad |
as van het kruiwerk:
as ˲van ǝt krȳwɛ̄rǝk (L245p Meterik)
|
Het wiel of de as onderaan de staart aan de buitenzijde van de molen, waarmee de molen of de molenkap met behulp van kettingen of touwen naar de wind gedraaid wordt. Zie ook afb. 21 en 23. Een aantal woordtypen is een pars pro toto. [N O, 30a; A 42A, 58; monogr.]
II-3
|
20805 |
kruidnagel |
kruidnagel:
kroetnagel (L245p Meterik)
|
kruidnagel [SGV (1914)]
III-2-3
|
26082 |
kruien |
kruien:
kryi̯ǝ (L245p Meterik),
kryjǝ (L245p Meterik, ...
L245p Meterik),
krȳjǝ (L245p Meterik)
|
De molen of molenkap draaien met als doel de wiekenas in de windrichting te plaatsen. [N O, 30i; N O, 30k; A 42A, 56; monogr.] || De turf naar het zetveld of de kant van de weg kruien. [II, 71] || Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.] || Turf vervoeren met de kruiwagen. [I, 69]
I-13, II-3, II-4
|
27007 |
kruier |
kruier:
kryjǝr (L245p Meterik)
|
[II, 75a]
II-4
|
19581 |
kruik |
kruik:
kroeuk (L245p Meterik)
|
kruik [SGV (1914)]
III-2-1
|
26079 |
kruiketting, kruitouw |
kruiketting:
krykęteŋ (L245p Meterik
[(meervoud: krykęteŋs)]
)
|
De op de kruias bevestigde ketting waarmee de molen of de molenkap wordt verplaatst. In l 289 en l 377 gebruikte men daartoe geen ketting maar een touw, in l 316 een kabel. [N O, 30b; N O, 30c; N O, 30d; A 42A, 57; monogr.]
II-3
|
27024 |
kruiklompen |
peelklompen:
piǝlklōmpǝ (L245p Meterik)
|
Klompen met pinnen in de hak. Met deze klompen aan kan men makkelijker tegen de planken op kruien. [II, 77]
II-4
|
17573 |
kruin |
kruin:
krŭŭn (L245p Meterik)
|
kruin [SGV (1914)]
III-1-1
|
26081 |
kruipalen |
kruipalen:
krȳpø̜̄l (L245p Meterik)
|
De rondom de molen in de grond geplaatste, korte houten, stenen of ijzeren palen, waaraan de kruikettingen of kruitouwen worden vastgemaakt. [N O, 30e; A 42A, 59; monogr.]
II-3
|
27023 |
kruiplank |
kruiplanken:
kryjplɛŋk (L245p Meterik)
|
Een straal of kruiplank is ongeveer 7.5 m lang, 20 cm breed en 3.5 cm dik. [II, 76]
II-4
|