20479 |
leeftijd, ouderdom |
ouder:
gÈi loept nag flÈnk vuR iemes vaan oowen
āldeR (L245p Meterik)
|
U loopt nog flink voor iemand van uw leeftijd. [DC 39 (1965)]
III-2-2
|
18920 |
leegloper |
leegloper:
lêgluuuper (L245p Meterik)
|
leeglooper [SGV (1914)]
III-1-4
|
30796 |
leerlooier |
leerlooier:
lę̄rluǝjǝr (L245p Meterik)
|
Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.]
II-10
|
30861 |
leest |
leest:
lęjst (L245p Meterik)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
lieuw (L245p Meterik)
|
leeuw [SGV (1914)]
III-3-2
|
27003 |
leger |
leger:
lēgǝr (L245p Meterik)
|
Dubbele rij op elkaar liggende turven waartegen de turf in slag wordt gezet. [II, 79a]
II-4
|
17815 |
leggen |
leggen:
lègge (L245p Meterik)
|
leggen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33409 |
legnest |
legnest:
lęxnęs (L245p Meterik)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|
24570 |
lelietje-van-dalen |
lelietje-van-dalen:
leelietjə van daalə (L245p Meterik)
|
lelietje-van-dalen [DC 57 (1982)]
III-4-3
|
17643 |
lende |
lende:
lênde (L245p Meterik)
|
lendenen [SGV (1914)]
III-1-1
|